hiervoor noemde als de eerste plicht tegenover
hetgeen ons de historie gelaten heeft. Die eerbied
moet dan het besef levendig doen zijn, dat die
erfenis niet aan ons is toevertrouwd om daarmede
te handelen naar welgevallen, maar om weder te
worden overgeleverd aan hen, die na ons komen,
omdat deze, evengoed als wij, recht erop hebben,
recht hebben om daaraan hun liefde voor het ver
leden op te kweeken, daaruit de indrukken en
gegevens te ontleenen, welke hun evenzeer als ons
onontbeerlijk zijn voor een juist begrip, voor een
waarlijk verstaan van het verleden. Op bijzonder
treffende wijze vinden wij die verplichting tegen
over het nageslacht uitgedrukt door Ruskin x) en
wij zouden ons reeds op een geleerde der vorige
eeuw kunnen beroepen voor het onder woorden
brengen van de onontbeerlijkheid der monumen
ten voor ons historisch begrip: De bronnen aan
gevende, die de beoefenaar der Kerkgeschiedenis
moet kennen, noemt prof. Moll 2) ook „onze kerk
gebouwen en dergelijke monumenten, die men de
„stomme getuigen" der kerkgeschiedenis heeft
The Seven Lamps of Architecture, VI, 18: „Wij heb
ben geen enkel recht de (overblijfselen van het verleden)
aan te raken; zij zijn niet van ons. Zij behooren gedeel
telijk aan hen, die ze bouwden, en gedeeltelijk aan al de
menschengeslachten, die volgen. De dooden behouden
hun rechten; wij hebben niet het recht, dat, waarvoor zij
arbeidden hetzij de lof voor voortreffelijk werk hetzij
de uitdrukking van hun religieus gevoel, of wat ook dat
zij hlijvenden vorm wilden geven in hun bouwwerken
te doen verdwijnen Wij hebben het als een pand".
2) Kerkgeschiedenis I blz. XXXIII.
95