In 1574 was het opgenomen in het gemeenschappelijk ver
bond van de opgestane gebieden en in alle stukken wordt het
ook in een adem met de gewesten genoemd. Steeds is er
sprake van „Holland, Zeeland, Bommel en Buren". Ook
de Staten-Generaal erkenden in Gent deze bijzondere plaats
van de stad. In nauwer contact dan met Holland en Zeeland,
waartegenover Bommel steeds zoo onafhankelijk mogelijk
trachtte te blijven, stond de stad echter met den Prins van
Oranje zelf. Aan hem hadden de burgers trouw gezworen,
hij was hun Stadhouder en onder zijn rechtstreeksch gezag
vormde de stad een eigen zelfstandig gouvernement, waar
van de prins den Gouverneur, die nu op het huis van Johan
van Rossum woonde, benoemde.
Is het wonder dat het stadsbestuur deze vrijwel onbeperkte
zelfstandigheid een weinig naar het hoofd steeg Toen Bom
mel Geus werd, was het Geldersch gewest nog geheel Spaansch
en dit werd door de stad dan ook als vijandelijk gebied be
schouwd. Hoewel aan deze tegenstelling bij de Pacificatie
van Gent in 1576 een einde kwam, dacht ook toen de stad
er niet aan haar onafhankelijkheid prijs te geven. Eindelooze
pogingen om de stad weer tot Gelre terug te brengen leden
steeds weer schipbreuk op de eigenzinnige houding van de
stad, die met groote koppigheid haar voordeelige positie
verdedigde. Ook toen de Prins hen Van den eed van trouw,
waarop men zich beroepen had, ontsloeg, bleef de stad
weigeren en deze houding werd door Willem van Oranje ook
allerminst tegengewerkt; het was zijn meening, dat in het
verdeelde Gelre, waar nog velen Spaansch-gezind waren, een
sterke frontierstad van het grootste belang was, daar hij
terecht vreesde, dat het gewest nog wel eens naar de zijde
van Parma kon overgaan.
Na den dood van Prins Willem werd eerst Leicester en
daarna Prins Maurits stadhouder over de stad en ook deze
deelde het inzicht van zijn grooten voorganger, dat een sterk
Bommel een eerste vereischte was.
Door het succes van zijn tegenstand werd het stadsbe
stuur echter steeds „rebelliger", men verzette zich tegen
eiken maatregel die van de Staten van Gelre uitging, ook toen
deze steun zochten bij Raad van State en Staten-Generaal
en zelfs begon de stad zich grapjes tegenover den Raad te
veroorloven. Er was namelijk een klacht gerezen over het
zeer slechte gehalte van de Daalders, die de stad in dezen
tijd op haar nieuwe Munt in het oude Regulierenklooster
83