weeckers". Alles wijst erop dat men met het herstellen en
vernieuwen bezig was.
De kerk zelf werd na den brand met een houten tongewelf
overdekt, waarvan de uitvoering der profileeringen ook
dezen tijd aangeeft, met uitzondering van de omstreeks 1700
aangebrachte sluitrozetten.
We zeiden al, dat het niet zeker is of de kapel en de
toren eens een geheel hebben uitgemaakt, of wel dat de
laatste op eenigen afstand werd gebouwd met de bedoeling
de kapel later Westelijk te verlengen. Hoe dit echter ook
geweest moge zijn, zeker is het dat bij den brand tusschen
beiden een afstand van zeven meter bestond, terwijl de
Westelijke eindgevel van de kapel een zuiver gothisch
glas-in-lood raam bezat. Na den brand werd echter het
plan om de kapel door te trekken definitief opgegeven en
men bouwde twee schoormuren tusschen toren en kapel,
waarschijnlijk hiertoe gedwongen door den slechten toestand
waarin de eerste verkeerde, zoodat de verhooging maar
nauwelijks toelaatbaar was.
Niet alleen zijn er nog verschillende bouwwerken in Bom
mel, die van deze bouwperiode in het midden van de zes
tiende eeuw spreken, maar ook de archieven hebben nog
van enkele gebouwen de herinnering bewaard.
In de eerste plaats zien we dat de Godshuizen weer zijn
vermeerderd. Behalve het reeds genoemde „Man-huys"
wordt in 1544 ook een „Vrouwenhuys" vermeld, dat aan
het Kerkhof stond. Het was gebouwd op den Capelhoff en
grensde aan het terrein van Heer Johan van Rossum. Ook
was er vóór 1566 reeds een „Weeshuys", dat echter bij de
Hervorming opgeheven is. Het reeds groote aantal gast
huizen werd nog met enkele vermeerderd. Een werd gesticht
door Joannis Raedt, die in 1558 gestorven is, een ander door
Magister Rodolphi Andree. Ook kennen we den naam van
het „Yken Messmaeckers-Gasthuys opt Kerckhoff" uit een
stuk van 1587. Verder bestond er nog een Armhuis, dat door
Arnoldus de Mosa in de naar zijn geslacht genoemde Maas
straat gesticht werd en ook wel „der armen gasthuys"
genoemd werd en een „melaten huys", dat in 1544 werd
hersteld.
De Kapittelhuizen aan het Kerkhof en de Decanye waren
in deze eeuw in een zoodanigen staat van verval geraakt,
dat ze in 1545 weer bewoonbaar gemaakt moesten worden.
Van de burgerlijke gebouwen verdient het „Raethuys"
68