Henric achteruit en staat daar aarzelend in het midden van
het donkere koor. Het is geluidloos stil nu om hem heen.
Wat zal hij doen Naar Meyster Willem terug gaan durft
hij niet. Dan ziet hij het eeuwig brandend lampje als een
rustig roode gloed in 't donker voor de gouden schijnsels
van het Heylighdoms-huysken. Voorzichtig trekt hij het
lampje aan zijn ketting naar beneden, om zoo zijn kaars weer
aan te steken. Maar de ring wordt uit zijn vingertjes gerukt
en voor zijn oogen wordt de lamp wild op en neer getrokken,
zonder dat zij echter uitgaat of maar een droppel olie
wordt gemorst.
Nu wordt het den kleinen jongen toch te machtig. Vol
schrik vliegt hij de sacristie-deur binnen en verschuilt zich
onder den veiligen heiligen tabbaard en het koorkleed van
den koster, waar hij in onmacht valt.
Als het choraaltje langzaam weer bijkomt, ziet hij de be
kende gezichten van kanunniken en priesters om zich
heen; zijn medezangertjes steken nieuwsgierig hun hoofden
tusschen de tabbaarden der priesters. En terwijl hij schok
kend uithuilt, vertelt de koster wat vreemds er is gebeurd.
Na het eindigen van de gebeden komt in de kerk de tijding
dat de priesters, die Henric dien morgen nog gezien heeft,
vroeg in den ochtend gestorven zijn
Na den dood van hertog Karei werd de 22-jarige Willem
van Gulik en Kleef met groote blijdschap in Nijmegen ge
huldigd; hij was immers de keuze van Gelre zelf. Maar tegen
Karei V was hij niet opgewassen en in 1543 reeds was hij
gedwongen den keizer zijn onderwerping aan te bieden. Hij
trok vergezeld van vertegenwoordigers van de edelen en
steden naar 's Keizers leger dat voor Venlo lag en Bommel
deed zich vertegenwoordigen door de beide voorname brou
wers Andries Geeraerts en Jacob ter Hey, door Adriaen van
den Oever en Maes Janssen, bezitter van een molen. In de
Keizerlijke legertent deed Willem een nederigen voetval
en vroeg en verkreeg ,,uyt aanmerking van syne onbesuysde
ionckheyd" vergiffenis voor zijn verzet. Voor altijd moest hij
echter afstand doen van Gelre, dat met Kareis overige Erf-
Nederlanden vereenigd werd. Al zeggen de geschiedschrijvers,
dat de Keizer, als een verstandig vorst, de Gelderschen als
een vrij volk wilde zien, hun wetten, instellingen, rechten en
vrijheden eerbiedigde en beloofde geen vreemdelingen tot
ambtenaren aan te stellen, toch dichtte een eeuw later een
60