ind bolwercken moigen" schrijft de hertog erbij, waar schijnlijk de buitengewoon geringe vlijt indachtig, die zijn getrouwe burgers in 1497 betoond hadden! Maar we meenen dat ditmaal de stad beter haar best gedaan heeft, tot eigen veiligheid en om een sterk bolwerk voor Gelre's onafhanke lijkheid te kunnen vormen. Een regel uit een oude rekening van 1516 zegt namelijk dat een erf „dat meerdedeel wtge- steken ende in den wal comen is", waaruit dus blijkt dat er aan de wallen gewerkt werd. Voorloopig was Bommel als bolwerk echter niet meer zoo noodig; de hertog zette zijn strijd zoo fortuinlijk voort, dat ten slotte de Bourgondiërs aan Gelre om vrede vroegen, waarbij Karei als hertog van het gewest erkend werd en alle veroverde steden mocht behouden. Toch brak de strijd al spoedig opnieuw uit, maar gelukkig voor Bommel verplaatste hij zich naar Noordelijker streken en braken rustiger jaren voor het stadje aan. Maar niet de Bourgondische heerscharen, een andere vijand besprong nu de stadhet vuur. En niettegenstaande de bepa lingen van haar hertog in 1503 was zij hier maar slecht tegen opgewassen. „Op St. Jansdag in de Somer" (24 Juni) van het rampjaar 1524 „omtrent 12 uren op de middag is de stad Boemel byna te zamen afgebrant, behalve dat Nonnen klooster en dat Susteren huys, met nog een deyl huyzen in de gasthuysstraet en om het kerkhof", ook de kerk bleef dezen keer gespaard. Elders wordt opgegeven dat er hierbij wel negenhonderd huizen „in de assche raakten", en ook vinden we dat „in een groeten verderflicken brant den Gast- huys ende de Armen affverbrant siin diverse scepenbrieven", waarbij niet alleen deze schepenbrieven en stichtingsstukken van Gast- en Heiligegeesthuis werden vernield, maar boven dien het geheele dak van de Gasthuiskerk en vermoedelijk de spits van haar toren in vlammen opgingen. Evenals na den vorigen brand sprong de hertog weer voor de geteisterde stad in de bres en stond haar voor acht jaar zijn accijns op het bier en de gruit af „om de toernen ind mueren weder te reparieren". Maar niet alleen bedacht op het eigen belang, dat hij bij de veste had, gaf hij boven dien aan haar burgers „eynen yederen nae advenant" tot voorziening van de huizen met „halff hart dack, jaerlix hondert golden kroenen". Het Heilige geesthuis gaf hij het recht om de Heilige-Gheest-armen in het Gasthuis te leggen en de plaats van het Huis dat verwoest was te doen betim- 55

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 63