Het volgend jaar werd nog door „die van 's Hertogen-
bosche" een poging gedaan de stad voor Philips te herwin
nen, maar zij waren gedwongen het beleg op te geven en
naar hun stad terug te trekken.
De vroedschap begon het nu te verdrieten, dat steeds
wanneer de vijand de stad bedreigde, het Reguliere klooster
versterkt werd en den vijand als steun en schuilplaats diende.
Daarom beraadde zij zich met burgerij en garnizoen en al
spoedig trokken beide naar het klooster, dat door hen ver
nield en verbrand werd. Dat er nog wel iets van overbleef
zien we op een kaart van omstreeks 1560 waar nog ,,St.
Peters op der Wyel" staat. De kloosterlingen waren nu dak
loos geworden en vroegen aan den hertog een plaats om zich,
binnen de muren van de stad, te vestigen. Het verzoek
werd geredelijk ingewilligd en de hertog stond hun, ter dade
lijke aanvaarding zijn „hoff ind platze af met syne toebehoire,
mit dat kleyne straitken dair achter by gelegen, op welcke
platze ze sich van oere aelde cloister terstont transferiren,
oeren woinstadt begrypen ende eyne nye cloister fundieren
ende tymmeren sullen", terwijl zij verder zooveel grond
mochten aankoopen „as teser tiit tot oere tymmeringe van
noiden siin sall". We kunnen ons zoo voorstellen, dat dit
terrein; het oude „Hoff van Gelre" niet veel anders meer
was dan een „platze", wanneer de Bommelaars in 1499
al begonnen met het af te breken!
Maar onze vrome broeders waren er nog niet. Nauwelijks
was een regeling omtrent het terrein getroffen of het kapittel
van St. Maarten deed zijn stem hooren en protesteerde hevig
tegen de vestiging van dit nieuwe klooster in de stad.
Het motief, dat in een schrijven van 1512 aan den hertog
aangevoerd werd, is te merkwaardig, om het hier niet te
vermelden: „aengesien dat die selve plaitze gelegen is int
hart ende aent Merctvelt der selver Syner Gnaden Stat ende
die moder-kerck is gelegen aent eynde der selver stat, waer
wt wael is te mercken, dat die moderkerck nyet veel versocht
(bezocht) en sold worden" terwijl ook nog als een bezwaar,
dat waarschijnlijk voor den hertog zelf moest gelden, werd
aangevoerd: „dat dese stad een cleyn stat is ende als dit
ny clooster daer compt soe sullen daer in syn drye cloosteren
dwelcke mitten Heren van den Capittel ende mitten begynen
te samen wael beslaen sullen ontrent de helfft van deser
Synre F.G. stat."
Er is dus, als we het zoo noemen mogen, een concurrentie-
52