lijke rechten echter door de stad geen bewijzen waren over te leggen, achtte de vergadering de oude rechten dan ook niet bewezen. Als producten, die in deze eeuw door Bommelsche schepen langs Lobith werden vervoerd, kunnen we behalve het reeds genoemde zout en cement nog boter en kaas, azijn, noten, wijn, potten en hout vermelden. In deze eeuw hebben we ook zekerheid, dat er een werkend muntgebouw bestond, waar voor Reinald III en waar schijnlijk ook voor zijn zuster Machteld munt geslagen werd. Nog andere teekenen zijn er dat de stad steeds in beteeke- nis toenam, hiertoe behoort de stichting van twee gods huizen: het Heyligh-Gheesthuys en het Hospitael of Gast- huys. Oorspronkelijk werd de liefdadigheid, in den vorm van uitkeeringen, aalmoezen en uitdeelingen van levensmiddelen en kleeren, geheel door geestelijken of geestelijke corporaties uitgeoefend. In de veertiende eeuw werd dit echter anders; meestal uit godsdienstige overwegingen gingen nu ook leeken er toe over, tot bevordering van hun zieleheil de cha- ritas te beoefenen en door hun werkzaamheid en giften ont stonden nu verschillende stichtingen. De beide Bommelsche Godshuizen, die we in 1327 voor het eerst ontmoeten, waren toen reeds in volle werking. De naam „Gasthuysstraet" wordt reeds in 1400 genoemd, zoodat het Gasthuis toen, zooals nu de Gasthuiskerk, reeds aan deze straat gelegen was. De andere stichting, welke de „tafel des heylighen Gheestes der ghemeyner huysarmen" werd ge noemd, bezat een huis dat kort na 1369 in de „Volre-straet" stond, die hierna de „Heyligh Gheesthuysstraet" genoemd werd. Beide instellingen waren dus nog in de oude stad ge vestigd. De Heilige Geest-tafel hield zich uitsluitend bezig met het uitdeelen van levensmiddelen aan de in de stad wo nende armen. In het „huys" werden de spijzen toebereid en uitgedeeld door de zoogenaamde „potbroederen", terwijl het beheer berustte bij enkele geachte en invloedrijke bur gers, de „Heylighe Gheest Meesteren", die door den magistraat benoemd werden. Het Gasthuis daarentegen, ontstaan uit de meestal in kloosters gevestigde xenodochiën of hospitiën, was een pas santenhuis waar reizende kloosterlingen, pelgrims en arme vreemdelingen om Godswil een kort onderkomen vonden, of zooals het werd uitgedrukt: om „den armen elendigen wanderende te bedden". Ziekenhuis was het niet, al diende 29

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 29