DE VEERTIENDE EEUW
In deze eeuw nam de bloei van de stad, die in de vorige
eeuw reeds was aangevangen, snel toe. Een van de meest
sprekende symptomen hiervan is wel het grootsche bouw
werk, de „St. Martenskerck", dat zelfs nu nog, hoog op
rijzend boven de omliggende huizen, het geheele stadsbeeld
beheerscht (zie afb. 2).
In een oorkonde van het jaar 1188 wordt reeds gezegd:
„ook de drie waarden of parochiën: Thielerwaard, Bomme-
lerwaard en Dode waard betalen ieder jaar zes honderd
maalder tarwe, ook nog zeshonderd maalder gerst, zeshonderd
maalder haver en honderd vijf tig varkens". Hieruit blijkt,
behalve de interessante opgave van wat de streek vooral
opbracht, dat de Bommelerwaard reeds een parochiekerk
bezat en het is wel zeker dat deze in Bommel gestaan zal
hebben.
In 1280 wordt zij in een oorkonde, die handelt over het
bijeenbrengen van gelden voor een kruistocht, dan ook met
name genoemd als „Ecclesia de Bomele", terwijl ook een
„presbiter de Bomle" vermeld wordt. Deze parochiekerk
heeft behoord tot het bisdom Utrecht.
In het jaar 1303 vinden we in het rechtboek van de kerk
van Utrecht den stichtingsbrief van een kapittel, bestaande
uit een deken en negen kanunniken, dat werd ingesteld
omdat er „te dier tijde binnen der Stadt van Bomell mer
één priester ofte pastor en was, daervan die gemeente,
alsdoen accresserende, nyet well gedient en conde wesen".
Ook hier wordt dus wel een zeer direct verband gelegd
tusschen de uitbreiding van kerk en bedienende geestelijk
heid en den toenemenden bloei van de stad.
Stichters waren de thesaurier van de Utrechtsche kerk
Gerhardus van Nassauwen en de kanunnik van de St. Pieters
kerk van deze stad, Bernardus van Vuren.
In het jaar 1304, werd daarop „de St. Martenskerck in-
geweit" door de stichters van haar kapittel, terwijl ook de
opperdeken van Tiel aanwezig was en zij werd bovendien
22