waardigheid bekleedde, beleende toen zijn vader met dat
deel van Teisterbant, dat aan het Sticht gekomen was,
maar waarschijnlijk werd hiertoe niet het gebied van Hunerik
gerekend. Dit werd eerst aan Brabant in leen gegeven, om
later door den hertog weer in achterleen te worden afgestaan
aan Gelre, zoodat toen eerst Bomele een Geldersch dorp
geworden was. En het is zeker dat Gerhard III, die van
1085 tot 1117 regeerde, het land van Maas en Waal en
Bommel in leen bezeten heeft.
Uit de bepalingen van vredesverdragen tusschen den graaf
van Gelre en den hertog van Brabant in het laatst van de
twaalfde eeuw gesloten, waarbij de hertog van zijn onder-
hoorigen in Bomele de precariën, de placita en de ver
schuldigde diensten aan zich behoudt, zoo hij den graaf
niet vrijstelt, blijkt echter dat toch ook de Brabantsche
hertogen er nog rechten lieten gelden. Dit zou gedurende
langen tijd aanleiding zijn tot een eindeloos geharrewar,
waarvan Bomele'herhaalde malen de wrange vruchten plukte.
In een verdrag van 1196 wordt hierbij niet meer gespro
ken van „villa" maar van „oppidum" en we zien dus dat
in dit jaar de plaats reeds als een stad beschouwd werd,
terwijl uit een oorkonde van het jaar 1276 te zien is, dat zij
door schepenen bestuurd werd. Elders wordt echter meege
deeld dat graaf Otto II, een zoon van Gerhard III, om
streeks 1233 aan Bommel stadsrechten heeft geschonken.
Het is waarschijnlijk, dat het hier weer een bevestiging
van rechten betreft in het jaar van zijn opvolging in 1229,
zooals we dit al eerder beschreven. Maar ook vinden we door
de geschiedschrijvers meegedeeld, dat deze Otto in 1231
de stad versterkt heeft.
Deze verheffing tot stad van welvarende dorpen, door hun
met stedelijke rechten te begiftigen, kwam in het einde van
de twaalfde en het begin van de dertiende eeuw in Gelre
veel voor. Het had ten doel een tegenwicht te vormen tegen
de toenemende macht van den adel doch tevens om den
handel en daardoor de welvaart te bevorderen, wat vergroo
ting van de Grafelijke inkomsten meebracht. De plaats zelf
werd er echter minder afhankelijk door van den vorst en
van het gezag in de streek, zij werd een staatje op zichzelf.
Waar vroeger de landarbeid het leven indeelde, kwamen
nu de handel en de nijverheid op, waardoor de stad in een
Schatting en rechtspraak.
16