ten. Ook op de Markt is de belangstelling groot. Boeren, boerinnen en burgers staan op de stoepen en onder de luifels en menig burgeres kijkt toe, over de onderdeur geleund. De klanten van de Moriaen en de Hoorn springen op van hun plaats om te zien wat ze te wachten zullen hebben van dit nieuwe garnizoen. „Altijd wat nieuws en zelden wat goeds" bromt er een, maar de waard uit het Hert, die zich juist nijdig maakte op de jongens die op zijn soemerkeuckentje op den hoek van de Olystraet geklommen waren om ook wat te zien, heeft wel het hoogste woord tegen zijn gasten en hij heeft daartoe het recht, want zijn voorganger Jacob van der Merwe was zelf vaandrager van de schutten van de stad geweest en dat wil wat zeggen. Maar inmiddels is het Amsterdamsche vendel reeds door de Gasthuisstraat afgetrokken en verdwenen in de Kleine kerk, waar ze tot slot nog een toespraak van kaptein Crom- hout te hooren krijgen, die hun waarschuwt niet zonder nood zaak buiten de stad te gaan, steeds bij de hand te zijn en zich zoo te gedragen, dat de burgerij geen spijt zal hebben van hun komst. Dan zoeken allen hun kwartieren op, de rust keert weer in het stadje, verlaten liggen weer de breede straten en de regen stroomt nu eentonig neer uit de grijze lucht. De bedenkelijke gezichten van de herbergbezoekers en de waarschuwing van den kapitein waren niet zonder reden geweest, want werden deze burgervendels, die naar de frontiersteden werden gezonden wanneer de legers in den zomer te velde stonden, met gejuich ontvangen door de burgers, met de normale garnizoenen was dit wel eens anders. Gewoonlijk vormden ze een drukkende last. Heel erg was het bijvoorbeeld drie jaar tevoren geweest in 1622, toen zich onder de bezetting „een groot aantal Heydens" bevonden, „hebbende by haer veele vrouwen welcke dagelix langs de deuren gaen bedelen ende onder dexsel van dien, veele dieverye pleegen sulcx dat schier niemants oirl. wil logeeren." Zoo bleven de Bommelaars, gesteund door het garnizoen, waarmee ze al of niet in vrede leefden, waakzaam. Want waren het niet de Spanjaarden zelf die de stad bedreigden, dan toch deden „die van den Bosch", welke stad nog in Spaansche handen was, herhaalde malen strooptochten in de waard en stalen de paarden en het vee weg, tot zelfs voor de muren van de stad, als ze daar de kans toe zagen. 93

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 111