Ten slotte werden de troepen op den 4en Juni gedwongen
het beleg op te geven en meer Oostelijk te trekken, ze zagen
geen kans de stad te veroveren, ook al omdat de prins van
Graaf Ernst van Nassau versterking had gekregen.
Het is ook tijdens dit beleg geweest, dat de „Gebroeders
voor Bommel" elkaar ontmoetten, de een strijdende in
het leger van den Prins, de ander aan de zijde van Mendoza,
die tijdens het gevecht gelegenheid vonden een merkwaardig
gesprek aan te knoopen, dat begon met de woorden:
„Wie zijt gij krijgsman, zoo vol moed,
Met wien ik gister streed,
Wiens zwaard mij bij den eersten slag
Het voorhoofd duiz'len deed?"
Maar juist bij de vreugdevolle ontdekking, dat beiden
broeders waren, werd dit gesprek van langen adem ontijdig
beëindigd door een kogel van Bommels sterken wal „die
beider hart doorboorde".
In een enkelen regel geeft Grotius in zijn Annalen het
oorspronkelijk verhaal, minder opgesierd en meer betrouw
baar:
„In 't Spaensch leegher syn 'er in korten tijd twee duysent
gesneuvelt, onder welke twee broeders, die langh van een
en elkander onbekent geweest waeren om dat den eenen
den naem syner moeder hadt aengenoomen, by geval te
saemen gekoomen en in gesprek d'een d'ander bekent ge
worden synde in hunne onderlinghe omhelsingh, beyde
't hooft wierdt weghgenoomen en door dit middel hunne
vreughde teegen alle naekommer verseekert."
Oldenbarneveld had tijdens het beleg eenige malen de
stad bezocht om persoonlijk mededeelingen en geld aan den
Prins over te brengen; het is waarschijnlijk dat hij hierbij
tevens de gelegenheid benut heeft om met den magistraat
over de verhouding met Gelre te spreken. In ieder geval
is twee jaar later in 1601 ten slotte toch „de reductie van
Boemel" de terugkeer tot Gelderland, tot stand gekomen.
Dat de stad toch niet geheel het eigenzinnige en trotsche
hoofd wilde buigen, blijkt wel uit de bepaling, die het onder
groot protest van Nijmegen verkreeg: „dat die van Boemel
Gedicht van Bilderdijk.
87