D e negentiende eeuw is in veel opzichten, ondanks den
vooruitgang van de techniek, allerdomst geweest in de
waardeering van de erfenis van het verleden. Ook in
Brabant, waar een overigens uiteraard conservatieve
bevolking haar geestelijke leiders de vrije hand liet in
de opruiming van oude, fraaie en volstrekt niet ondoel
treffende gehouwen. Zelfs in het eerste kwart van de
twintigste eeuw, toen elders „la grande pitié des églises"
tot behoud maande, werden hier tal van oude, eerbied
waardige gebouwen gesloopt of verminkt. De cultureele
schade is vrijwel onherstelbaar.
HOOFDSTUK V
DE DORPSKERK
Wij staan telkens weer verbaasd dat een welvarend en
ontwikkeld volk zijn oude schatten zoo verspeeld heeft.
Zeker, hiervoor zijn redenen te vinden. Toen Brabant
in 1648 generaliteitsland geworden was, werd de uit
oefening van den katholieken eeredienst verboden. Af
gevaardigden van de Staten-Generaal haalden uit de
kerkgebouwen al wat gespaard was in de tientallen
jaren van oorlog en plundering. Wat moest er met de
gebouwen gebeuren? De meeste werden toegewezen aan
den hervormden eeredienst, maar deze slaagde er niet
in ondanks sterken politieken steun uit het noorden, in
de Brabantsche dorpen aanhangers te winnen. Zoo ge
raakte alles in verval. Niet enkel materieel, ook mo
reel. De dorpelingen vervreemdden van de kerkgebou
wen, die hun voorvaderen hadden gesticht, de een
voudige, sierlijke, gracieuze dorpskerkjes, die van oost
tot west de streek verfraaiden. In schuren en op zolders
werden de heilige geheimen gevierd door de boeren,
die anderhalve eeuw wachtten op betere tijden. Het
zwaartepunt van het kerkelijk leven was verlegd naar
75