een doorbuigend dak bouwvallig is, maar in werkelijk
heid is het meestal oersterk en zeer draagkrachtig. Door
haar kleur en haar lagen bouw schijnt de boerderij wat
zij is: bescheiden onderdeel van het landschap. Overal
in het oude Brabant is eenvoud een kenmerk.
De oude boerderijen, opgetrokken toen de dorpstim
merman zijn ambacht goed kende en met den boer over
legde, zijn voor het meerendeel op een uitgezocht stukje
grond geplaatst, liefst wat hooger om wateroverlast te
voorkomen, en met de woonvertrekken en den stal aan
den warmen kant waar de zon binnenschijnt. Dan is er
de versiering met boomen, 't Jiefst met de geurige lin
den, maar ook met canadas of notelaar, die in het goed
seizoen prettige schaduw geven, wanneer de boer 's mid
dags of 's avonds met zijn gezin een kwartiertje rust op
de houten bank voor het huis.
Bij de opkomst van den boerenstand in Brabant om
streeks 1900 heeft de dorpsarchitectuur geen gelijken
tred gehouden met den stoffelijken vooruitgang van de
dorpelingen. Een soort ambachtsschoolstijl verbrak de
banden met het verleden en werkte met prentjesachtige
modellen zelfs de kleurigste en vormenrijkste dorpen
omlaag. Er werden miserabele bouwsels neergezet, die
mooi moesten heeten omdat enkele stadstierlantijnen
erin waren verwerkt, maar die foei-leelijk waren en
vooral ondoeltreffend. Een boer heeft geen behoefte aan
een middenstandswoning met een erkertje en een bal-
connetje; hij heeft ruimte noodig en beschutting voor
zichzelf, zijn vee en zijn arbeid. De oude vormen, die
eeuwenlang hebben voldaan (enkele boerderijen uit de
16de, verscheidene uit de 17de eeuw bleven gespaard)
behoeven niet te worden verloochend. De armoedige
bouw uit den tijd van de onderdrukking en de eerste
halve eeuw van het herstel droeg nog de karaktertrek
ken van Brabants eersten bloeitijd; de bouwwijze van
na 1870 is hier en daar het verleden onwaardig ge
weest. Maar ook dit leed schijnt alweer geleden; de
54