deelen van het huis zijn daarin naast elkaar gebouwd,
zoodat mensch en vee bij elkaar wonen en tevens de
winterarbeid onder datzelfde dak kan worden verricht.
De bouw der eigenlijke boerderijen is ruim en wijd. Zij
staan zeer eenvoudig in het land, zonder praal of pracht,
forsch, breed, niet hoog, degelijk, sober. De grond
maakte niemand rijk, althans de zandgrond, daarom
werd er zuinig gebouwd, met weinig kostbaar metsel
werk en veel ruimte in de kap. De groote, beschuttende
daken zijn karakteristiek voor de Brabantsche boerderij,
ook in het noordwesten van Brabant waar de vette
klei meer speelschheid toeliet. Op den zandgrond vond
de boer zijn bouwmateriaal in zijn naaste omgeving:
eikenhout, wilgentwijgen, riet, stroo, leem. Tot om
streeks 1870 werden de boerderijen vooral van hout ge
bouwd; wanneer het dak met riet gedekt was, werd de
metselaar geroepen om de steenen buitenmuren te ma
ken. Deze muren werden aangestroomd tegen het hout
werk, dat meestal zonder waterpas en meethaak was
neergezet, zoodat ook menige muur meer buiging kreeg
dan een architect zou aandurven. Soms liet men de hou
ten stijlen in den gevel onbekleed; vaak werden zij ge
heel ingemetseld. De binnenmuren eischten weinig zorg:
de eene boer nam genoegen met gepleisterd vlechtwerk
van wilgenteenen, op eiken staanders, de ander met
gemetselde turf, als er veengrond in de buurt te vinden
was, een derde met klei-steenen, in de zon gedroogd.
Met het houtwerk nam de boer het ook zoo nauw niet.
Wanneer de eikeboom eenmaal geveld was, werd hij al
spoedig verwerkt. Nat en wel ging het hout in den
bouw. Maar het hout liet zich dit niet welgevallen zon
der tegensparteling: het begon in den bouw te trekken
en te buigen. Dit is de oorzaak dat zooveel rieten da
ken van oude boerderijen hobbelig geworden zijn; zij
hebben de golvende lijn die dichters en schilders in
verrukking brengt, maar die voor den reizenden stede
ling een raadsel is. Deze vermoedt al spoedig dat zulk
52