wen, gezichten en oudheden der stad Amsterdam" be
kend is, uit 1736; Abraham Zeeman (1695—1754);
Hendrik de Leth, die uitgever was en in Claes Vis-
scher's huis „in de Visser" woonde; B. T. Immink
(werkzaam 1728—1744)Frans de Bakker (werkzaam
1736-1767) en vele anderen.
In het laatste kwart der eeuw gaat het verlangen ken
nelijk uit, niet zoozeer meer naar de „schoone natuur"
door Hubert Poot en zijn tijdgenooten bezongen, maar
ongetwijfeld onder invloed van Jean Jacques Rous-
seau en de geschriften van Aagje Wolf en Betje De
ken naar „natuurlijkheid".. Er zou een lang hoofd
stuk te schrijven zijn over de verschillende beteekenis-
sen en bedoelingen van de leuze „terug naar de na
tuur", die in de kunstwereld telkenmale is opgeklon
ken. Wat men toen onder „natuurlijkheid" verstond,
was zeker niet het realisme naar onze begrippen, doch
eerder een onopgesmukte, ongestyleerde natuur. De
teekenaars-etsers uit die jaren, Abraham Delfos (1731—
1820), Karei Frederik Bendorp (1736—1814), ]an
Bulthuis (1750—1801), die ons een „Beschrijving van
Zaanlandsche dorpen (1794) heeft geschonken, J. Ver-
stege (overl. 1816), Abraham Hulk (1751-na 1817),
die sinds 1787 te Brussel en Parijs werkte, Daniël Vrij
dag (1765-1822), C. de Kruijff (1771-1828) en Cor-
neïis Brouwer (werkzaam 1775—1803), om bij de be
langrijkste te blijven, hebben zich allen aan de natuur
lijkheid gehouden, in zooverre zij hun composities van
„valsche coulissen" hebben ontdaan, in plaats van den
„vroolijken landman" den hard-tobbenden boeren
arbeider hebben geteekend en de landouwen met mest
karren en dergelijke hebben versierd. Nochtans tracht
ten zij idyllisch te blijven. Maar elke idylle wordt door
koel-verstandige opmerkingen bedorven of door rake
realistische trekjes in waarde vermeerderd. Er kwam een
stemming, die men gewoonlijk met „gemoedelijkheid"
betitelt ofwel neigingen tot het sentimenteele verried,
ofwel invloeden van het „klassicisme" vertoonde.
113
Nederland in de Prentkunst 8