rivieren zijn ontstaan en tot bloei kwamen. In lateren tijd was voornamelijk Dordrecht het eindpunt der Rijn vaart, totdat ook Amsterdam en Rotterdam in dit op zicht van meer beteekenis werden, van welke twee de laatstgenoemde stad het knooppunt werd van den door voerhandel tusschen overzeesche gewesten en het uit gestrekte achterland, waarvan de Rijn de hoofdver keersader is. Vroeger verschilden de rivierschepen meer .dan tegen woordig van die der andere wateren, zoowel in vorm als in constructie. Naar hun bouw waren het aken, waarvan sommige soorten voor en achter gelijk van vorm waren, terwijl andere van een achtersteven waren voorzien; zij waren alle overnaadsch, platbodem, vlak en zeer lang in verhouding tot de breedte. Het model en het geheele type waren inheemsch in de Duitsche Rijnhavens maar werden hier nagevolgd, meestal on gewijzigd, soms met een kleine afwijking. De Rijnschepen van oudtijds kwamen weinig of niet op andere wateren dan de rivieren en zijn daarom te onder scheiden van de in de Noord-Hollandsche steden thuis- behoorende Rijnschepen, die in de Informacies van 1494 en 1514 zijn genoemd en eenigszins van de kogge afweken (zie blz. 38). Ongeveer tot in het einde der 17e eeuw kwamen hier uiterst plompe en grove aken den Rijn af, die uit Duitschland zich met den stroom lieten meedrijven zon der dat zij een zeiltuig voerden. De schuin oploopende platte voorkant was tot bovenaan toe breed en daardoor eenigszins van den vorm als een beitel, hetgeen aanlei ding gaf dat men ze hier beitelaken noemde. Deze naam was reeds lang in gebruik en is toe te schrijven aan het eigenaardige model der Duitsche Rijnschepen, waarvan eenige voorkomen op een prent van Keulen in 1531. Achter zijn zij zeer zwaar en hoog met een ge weldig zijroer, aan beide kanten zijn riemen en één vooraan om het schip in den stroom te houden, gelijk 77

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 94