De meest voorkomende vaartuigen op onze groote rivieren zijn tegenwoordig het sleepschip en de motor vrachtboot, terwijl de andere die men daar aantreft, uit zeilschepen en stoombooten bestaan. Hoe groot het overwicht der eerste twee soorten is, zoowel in aantal als in laadvermogen, blijkt uit de tabel op hlz. 22. De zeilschepen zijn voor een groot deel echte riviervaar tuigen als aken en klippers, en voor het overige mee- rendeels tjalken. De aak, thans alleen van ijzer voor komende, vertegenwoordigt het eenige overgebleven type der rivierschepen uit den tijd van den houten bouw en nog niet eens een zuiver type, aangezien de tegen woordige aak eigenlijk een praam-aak is, daar het voor schip aan de aak is ontleend en het overige gedeelte aan de praam (fig. 9). De klipper is daarentegen een betrekkelijk nieuw type waarvan wij op blz. 16 reeds zeiden, dat het bij de binnenvaart in gebruik kwam na de intrede van den ijzeren bouw en dat het zich ken merkt door het voorschip met den binnenwaarts gebo gen steven, alsmede door het overhangend achterschip (fig. 10 en 14). HOOFDSTUK V RIVIERVAARTUIGEN Welke plaats de groote rivieren in het uitgebreide net der waterwegen innemen, behoeft niet nader te worden aangetoond. Met de Zuiderzee en de Friesche meren maken zij het natuurlijke en oudste gedeelte daarvan uit en vormen één geheel in haar stelsel van armen, vertakkingen, samenvloeiingen en wijde monden. Daar de Maas nooit heel veel voor de scheepvaart heeft be- teekend en de Schelde alleen door haar uitmonding voor ons van belang is, staat de Waal, als de voornaamste arm van den Rijn, verre bovenaan. Geen wonder dat van onze oudste steden de meeste aan den oever der 75

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 92