eeuw langer en rechter van lijn gemaakt. Tot omstreeks 1915 kwam een oude poon van het korte model geregeld naar Amsterdam, waar zij ligplaats had bij de Noor- dermarkt; de bejaarde schipper hield het schip geheel in ouden staat, zonder staaldraad of andere nieuwig heden. De poon behoorde tot de fraaiste der groote binnenschepen; Van Loon noemt haar het sieraad der Zeeuwsche en Zuid-Hollandsche stroomen. Een bijzon derheid, die bij andere schepen niet voorkomt, is dat de punt van den voorsteven naar den hommer wijst, hetgeen komt door den sterk gebogen steven. Bij het model op afb. 7 valt dit sterk op en wij zien er dan ook een eeuwenoude bouwwijze in, die in de 16e en 17e eeuw in Zeeland aanleiding gaf een zeker soort binnenschepen kromstevens te noemen. Pleit en Otter, afb. 8. De pleit behoorde van oudsher op de Schelde thuis. Wij treffen haar aan in het Reglement van het Zwin en op vele plaatsen in de Geschiedenis, o.m. bij de gevechten op de Zeeuwsche stroomen in het begin van den tach tigjarigen oorlog. De schepen behoorden thuis in Vlaan deren en in de Noord-Brabantsche havens, doch later voor het meerendeel in de eerstgenoemde provincie en daar zij hier gebouwd werden, sprak men meestal van Vlaamsche pleiten. Witsen vermeldt haar onder dezen naam als een groote binnenvaarder die geschikt was voor kleine zeereizen, evenals hij dit in zijn tweede uit gave (1690) voor de tjalk opmerkt (zie blz. 43); een gelijke mededeeling doet Le Comte (1831) wanneer hij zegt dat pleiten meestal op Engeland voeren. De zee gaande pleiten waren hekschepen en voerden een klei nen bezaansmast, terwijl de in veel grooter getal voor komende binnenpleit geen hekwerk had en eenigszins aan een tjalk nabijkwam. De lengte van een zeegaande bedroeg 23 a 27 m, doch in de tweede helft der 19e eeuw bouwde men ze wel meer dan 30 m lang. Na 73

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 90