joen staat, is de helmstok langer dan bij een gewone
tjalk.
Vroeger bedroeg de lengte over steven van een tjalk
van middelbare grootte ongeveer 20 m, doch thans zijn
deze schepen meer uiteenloopend in afmeting dan des
tijds. Bij de officieele statistiek vormen de tjalken en
de boeiers ééne klasse; een boeier is feitelijk een soort
op zich zelf, maar gelijkt eenigszins op een kleine tjalk,
doch is sierlijker van lijn. Het is echter een benaming
die buiten vakkringen nooit gebruikt wordt. Volgens de
statistiek bestond deze klasse op 9 Mei 1940 uit 2785
vaartuigen, of ruim 13 van bet totaal der op grond
van de Wet op de evenredige vrachtverdeeling geregis
treerde, terwijl hun laadvermogen ad 219000 ton nog
geen volle 5 van het totaal bedroeg. Van de 2785
schepen waren 802 van 20—50 ton, 1146 van 50—100,
716 van 100-150, 108 van 150-200, en 13 van meer
dan 200 ton.
Voor vergelijking met andere schepen verwijzen wij
naar de tabellen op blz. 22.
Hektjalk, fig. 6 en afb. 3.
Daar de hektjalk nooit van ijzer is gebouwd en van de
houten schepen waarschijnlijk niet een meer in de vaart
is, komt zij thans niet meer voor. Van alle vaartuigen
van de groep der tjalken was in haar het type van het
smalschip het meest bewaard gebleven. De gewelfde
luiken van oudtijds hadden echter reeds lang plaats
gemaakt voor platte, evenals het spriettuig voor het
bezaantuig, en ook de versiering, voornamelijk bestaan
de uit hakkebord en roerkop, kwam in de laatste decen
nia van haar bestaan niet meer voor. Deze veranderin
gen in aanmerking nemende, zoo geven fig. 6 en afb. 3
een getrouw beeld van een hektjalk zooals zij er tot het
laatst toe uitzag. Daar wij op blz. 43 bespraken of dit
1714 gedateerde model wegens het gladde boord wel
licht meer speciaal een kaag voorstelt, zoo merken wij
69