Wij laten thans beschrijvingen volgen van de tjalk en van de schepen die vroeger van haar groep deel uit maakten. Daar het wellicht opvalt, dat de meeste mo dellen van onderen tot op de waterlijn wit zijn geschil derd, zoo merken wij op, dat dit in werkelijkheid zoo was, hoewel niet meer in den laatsten tijd van den houten bouw, toen algemeen koolteer werd gebruikt. Tjalk 19e eeuw, afb. 2. De tegenwoordige ijzeren tjalken zijn vrijwel de onge wijzigde opvolgsters der van hout gemaakte, om welke reden wij het hier afgebeelde model van een zoodanige als voorbeeld geven. Daar het schip geen hekwerk heeft, is het van het soort dat men vroeger een draai-over- boord noemde, hetgeen wil zeggen dat de helmstok over het vlakke boord ligt. Oudtijds, toen alle groote schepen hekwerk hadden, was dit een punt van onderscheid voor andere, voor kleinere schepen. Aldus leest men in de Kroniek van Zeeland (1696) van Smallegange betreffende het tarief van 1632 van het Bakenaars Ambt, dat een „vaartuig dat het roer huiten 't boord draait", het laagst aangesla gen was. Het verschil tusschen een Friesche en een Groninger tjalk was, dat de eerste hekwerk had en de andere een vlak boord. De tjalk was een der fraaiste schepen, vooral door de zuivere ronding voor en achter en den inval van het boord op die plaatsen, hetgeen gelukkig bij den ijzeren bouw behouden is gebleven. Wij vesti gen de aandacht op de over het voorschip liggende bokkebeenen voor het opzetten en strijken van den mast (zie blz. 54). Wanneer het achterste gedeelte van het dek op gelijke hoogte met den bovenkant van het boord ligt, spreekt men van een paviljoentjalk. Dit is een weidsche benaming, daar van een paviljoen niets te bekennen is; het nut er van is, dat de kajuit meer hoogte heeft. Daar de schipper niet op, maar voor het pavil- 68

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 85