anderen in evenredigheid korter, aan het boveneinde af
gerond puntig en naar het uiteinde breed en rond uit-
loopende. Een vereischte bij beide soorten is, dat de
dikte naar het uiteinde vermindert; bij de smalle is het
onderste gedeelte aan den buitenkant vaak eenigszins
uitgehold, terwijl een breed zwaard geheel vlak is. Een
smal zwaard bestaat uit één stuk, daarentegen is het
breede uit verscheidene planken samengesteld, die aan
het ronde einde door een ijzeren beslag, een zgn. halve
maan, in haar verband worden gehouden.
Een stevig en buigzaam smal zwaard is het aangewe
zene voor zeeschepen en kustvaarders daar dit buiten
gaats te verkiezen is boven een dat breed en daardoor
minder sterk is. Smalle zwaarden treft men aan bij de
visschersvaartuigen der Zuiderzee en in Zeeland, van
welke de botter en de hoogaars de meest bekende zijn,
alsmede bij de zeetjalk. Schepen die ze voerden, doch
die niet meer bestaan, waren de bomschuit of visschers-
pink, bet kleine soort der koffen, de smak en oudtijds
de boeier. Zooals bekend, zijn dit alle rondgebouwde
schepen, meer of minder platboomd en met weinig
diepgang. Van de binnenschepen is er niet een dat zon
der zwaarden kan varen, omdat hun model dit niet toe
laat, daar het te plomp is, of volkomen platboomd, of
te lang in verhouding tot de wijdte. Wanneer zij zwaar
geladen zijn en met ondiep water rekening moeten hou
den, mag het zwaard niet te diep steken, om welke reden
het als boven beschreven, breed uitloopt om toch vol
doenden weerstand te geven. Opdat het in neergelaten
stand niet tegen het schip wordt gedrukt en daardoor
ontzet zou worden, bevindt zich boven de kim waar
de ronding begint een balkje, een zgn. strijkklamp,
om steun te geven. Door den druk van het water zet het
zwaard zich bovendien tegen de strijkklamp vast waar
door het in den goeden stand blijft. Bij botters wordt
het door een enkel eind touw opgetrokken, bij andere
schepen door een ketting die over een tegen het boord
65
Binnenschepen 5