liep en den juisten stand aangaf. Aan den voet was hij
op een om den mast draaibaren kraag gebonden en hing
op die plaats bovendien aan een reep of een ketting
die evenals de takel aan den hommer bevestigd was.
Bij het zeilen werd hij in bedwang gehouden door geer
den die van de nok naar het boord liepen; het waren
lange touwen met onderaan een takel. Het zeil zat bij
de nok aan een haak vast, terwijl het aan den mast
bevestigd was door een stevig bindsel beneden den hom
mer, die van een schijfgat was voorzien voor het val
van het zeil. Een sprietzeil werd alleen gestreken wan
neer het moest worden afgenomen. Om het buiten ge
bruik te stellen werd het opgegeid met de over het zeil-
oppervlak loopende geitouwen; van deze, en hoe zij
werkten, geven fig. 6 en afb. 3 een duidelijke voorstel
ling. Wanneer het zeil moest worden afgenomen, werd
de spriet onderaan los gemaakt en opgevierd, zoodat
hij, hangende aan zijn takel, geheel omzwaaide waar
door de nok aan dek kwam en het ondereinde nu over
het voorschip naar boven wees. Op oude prenten ziet
men in grooten getale schepen met afgenomen zeil en
den spriet in dezen ruststand, oogenschijnlijk verkeerd
voor wie de toedracht niet kent. Dit, alsmede een om-
zwaaienden spriet, ziet men op fig. 5 en 8; achter
op een der schepen is de schipper bezig met een hand
spaak het spil te draaien dat de voetreep van den spriet
opwindt, daar deze, tezamen met het zeil, een groot
gewicht vertegenwoordigde. Bij tjalken was dit spil aan
den bovenkant van de achterzijde der roef ingelaten.
Een vermoedelijk omstreeks 1700 ontstane variant van
het spriettuig was het ferrytuig, waarvan de spriet kor
ter en het zeil nagenoeg een langwerpig vierkant was.
De spriet had geen takel in het midden, maar een aan
de nok; het zeil werd naar die plaats uitgehaald door
een val en een blokje, zoodat het gemakkelijk kon
worden neergelaten (zie het middelste schip op fig. 6).
Het opgeien geschiedde door viering van het val terwijl
59