afgesloten; om het openen en het sluiten aan te kon digen, luidde in den Oudekerkstoren de boomklok. In 1863 werden de palen verwijderd. Iets dat weinig voorkwam, was dat de mast naar voren werd gestreken, zooals te zien is bij zeker soort vracht scheepje op Amsterdamsche prenten van eenigen tijd voor en na 1700. Zeilen. De zeilen van een binnenschip zijn het grootzeil, de stagfok en aan den boegspriet de kluiver. De laatste twee zijn niet van vorm en inrichting veranderd zoolang als zij bestaan, daarentegen wel het grootzeil. Als bij- zeil voerden groote schepen vroeger vaak aan den masttop een klein razeil en ook wel een, dat lager geplaatst was, van grootere afmeting. De bezaan is het alom bekende grootzeil van tegen woordig. Het verschil met vroeger ligt niet zoo zeer in het zeil, dan wel in zijn toetakeling. De gaffel, thans recht, was flauw gebogen, wat nu staaldraad is en door lieren wordt bediend, was door blank geharpuiste blok ken geschoren touw. De bezaan, waarnaar het geheele tuig is genoemd, is blijkbaar omstreeks het jaar 1600 op onze wateren ontstaan uit een primitief driehoekig zeil, waarvan het oudste voorkomen bekend is bij een scheepje op een teekening van den zeeschilder C. van Wieringen in Teijler's Museum te Haarlem en ongeveer tezelfdertijd bij een schuitje op het profiel van Amster dam in 1606 (fig. 7). Het zeil is aan een flauw ge bogen ongeveer 20 graden vallenden mast geregen die geheel vooraan op de plecht staat. De overgang naar den tegenwoordigen vorm ging vrij snel. De eerste stap bestond in het rechtop zetten en meer naar achteren plaatsen van den mast, waarvan de top flauw achter waarts was gebogen om het zeil dieper te makenvoor- loopig bleef het zonder boom. Kort daarop werd de top recht, het zeil kreeg een klein recht gaffeltje en tevens 56

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 69