met jufferblokken op de rust bevestigd (een balkje
tegen den buitenkant van het boord, dat tevens den kop
van het zwaard voor averij vrijwaarde). Jufferblokken
waren afgeplat rond met drie gaten zonder schijf; de
bovenste waren in het want gebonden, de onderste met
een ijzeren haak beslagen en in een oog op de rust
bevestigd. Het vastzetten geschiedde door een talreep
die door de gaten der blokken was geschoren; zoo
was het bij alle schepen, ook bij zeeschepen. In lateren
tijd gebruikte men in plaats van jufferblokken ijzeren
oogenhet bovenste, dat in het want gebonden was, had
langs den buitenkant een groef en was dus een zgn.
kous. Afb. 2 maakt dit duidelijk.
Vroeger hadden niet alle binnenschepen een strijken
den mast, doch tegenwoordig zijn zij alle daarvan voor
zien. Wel zijn bij vele waterwegen alle bruggen be
weegbaar, doch bij andere maken vaste bruggen, al is
soms hun doorvaarthoogte aanzienlijk, dit noodzakelijk.
Bij groote schepen geschiedt het opzetten en strijken
reeds geruimen tijd met behulp van een stel bokkebee-
nen die als hefboom dienst doen; boven zitten zij aan
elkaar vast en onderaan zijn zij op het boord ter hoogte
van den mast bevestigd. Een oudere manier was mid
dels een paal die op den voet van den mast werd gezet;
het touw dat naar voren leidde, werd met het ankerspil
op- of afgewonden. Op afb. 2 ziet men de bokkebeenen
op het dek liggen. Bij groote schepen vormen zij een
permanent onderdeel van het tuig, daar het stag er aan
bevestigd is inplaats van aan den steven, zooals bij
andere schepen. Dit maakt het mogelijk, dat men bij
het passeeren van hooge bruggen den mast met staande
zeilen zooveel als noodig is kan laten zakken. Het eeni-
ge, dat de schipper behoeft te doen, is het vieren en het
weer stijf zetten van den takel die de bokkebeenen met
een op het dek staande lier verbindt. De inrichting is
op fig. 10 en 14 waar te nemen; daar de boegspriet
niet bij de manoeuvre begrepen is, moet zijn zeil afzon-
54