wateren waar men rekening moest houden met nauwe sluizen. Klaarblijkelijk gaf de breedte van het verlaat te Leidenschdam sedert 1648 de grootste toelaatbare wijdtemaat voor dit soort vaartuigen aan. Dat de ver houding tusschen hun lengte en breedte afweek van die bij andere binnenschepen, blijkt uit Van Loon (1820), wanneer hij zegt dat in Friesland vaartuigen bij den bouw „bedorven" worden opdat zij via Leidschendam naar 's Gravenhage kunnen varen. Van nauwe sluisjes en verlaten in andere deelen van het land zijn wij de geschiedenis niet verder nagegaan dan wanneer daar aanleiding voor was; te Zaandam werden b.v. de sluizen in 1722 verbeterd, de eene, die van 1593 dateerde, werd opgeruimd en de nog oudere (van 1544) door een veel grootere vervangen. Uit den aard der zaak bouwde men in wateren, die geheel buiten het doorgaand verkeer liggen, geen sluizen grooter dan noodig was voor het schutten van kleine vaartuigen in het locale verkeer; men treft die aan in den Ouden Rijn boven Woerden en op zoovele andere plaatsen. Midden in Rotterdam, vlak bij de Delftsche Poort, bestond nog niet zoo lang geleden een verlaat en waar de Kromme Mijdrecht de Grecht ontmoet, heet de sluis, gelegen op de scheiding van Rijnland en Amstelland, nog steeds het Woerdensche verlaat, hoewel de kolk gewone deu ren heeft. Het beruchte verlaat in den Leidschendam was echter geen toegang tot een poldervaart of afgele gen watertje, maar lag in den weg tusschen twee der zes voornaamste steden van Holland; haar rangorde was oudtijds, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leiden, Am sterdam, Gouda. Een gedenksteen, een fraaie met de wapens van stad en gewest, of een meer eenvoudige met alleen het jaar van den bouw, treft men meermalen bij sluizen aan, doch niet een gelijk hier op de schei ding van Delfland en Rijnland, die met nadruk de her innering levend houdt aan toestanden die menigmaal de binnenvaart belemmerden. 51

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 64