het doorgaande verkeer niet veel beteekende en daar voor alleen kleine schepen te gebruiken waren. Het waren vaartuigen van een klasse hooger dan de zeer eenvoudige schuiten, die bij landbouw en veeteelt een onmisbaar vervoermiddel waren, doch niettemin zoo licht, dat zij een overtoom passeeren konden; men noemde ze damloopers of damschuiten. Verder waren er trekschuiten voor licht goederenvervoer en personen verkeer. Al naar omstandigheden zeilden zij of werden door een paard getrokken; wanneer een verlaat bene den hun maat was, moest van schuit verwisseld worden. In het begin der 17e eeuw bedroeg de grootte van een damlooper ongeveer 30 ton, doch gaandeweg werd hij van grootere afmeting toen verscheidene overtoomen door sluizen of verlaten vervangen waren. Feitelijk werd hij een klein smalschip, gelijk Witsen zegt: de smalschepen niet ongelijk, doch kleiner; dit constatee- ren wij ook honderd jaar later wanneer Groenewegen een damlooper afbeeldt dien wij gevoeglijk een tjalk zouden noemen. Nadere bijzonderheden ontleenen wij aan Van Ijk. Voor de lengte geeft hij 56 voet Wezelsche maat; de Wezelsche voet, die veel bij de binnenvaart werd gebruikt, bedroeg 28,80 cm, zoodat het schip ruim 16 m lang was. Gelijk hij bij een smalschip aangeeft „wijd op de stad Gouda", noemt hij ook hier geen wijdte, maar zegt alleen dat een damlooper, als men de zwaarden afneemt, het verlaat van den Leidschendam moet kunnen passeeren; zooals wij weten was dit 3.80 m breed. Ter vergrooting der laadruimte was de wijdte van den bodem bijna gelijk aan die op het berg hout, zoodat het schip vrijwel rechtstandige zijden had. Verder vernemen wij, dat een goed gebouwde damschuit in laadvermogen bijna den damlooper evenaarde, waar uit blijkt, dat het niet volkomen gelijke schepen waren. Damloopers waren in Holland overal in gebruik. In gemeenschap met de trekschuiten waren zij voor het goederenverkeer het meest voorkomende type op de 50

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 63