waren door een dam met een overtoom, waar alleen
scheepjes overheen konden, die op zulke wateren thuis
behoorden. De binnenwateren van dit soort waren dus
alle min of meer gebrekkig en zoo zij al verbeterd wer
den of nieuwe werden aangelegd, waren zij in de eerste
plaats als trekvaarten bedoeld. Menigmaal werden de
uitbreiding en verbetering der binnenwegen tegenge
werkt en zelfs onmogelijk gemaakt door den naijver
van steden, die het voorrecht hadden aan een belang
rijken waterweg te liggen en daaraan haar opkomst en
welvaart dankten; zij waren bevreesd, dat haar belang
door een buiten haar om gaanden, wellicht beteren weg
geschaad zou worden. Steunend op oude rechten ver
zetten zij zich met alle macht tegen de uitvoering van
reeds ontworpen plannen, en doorgaans met succes.
Zoo lagen Amsterdam en Haarlem eenige honderden
jaren met elkaar overhoop over den overtoom aan den
Schinkel. Juist toen Amsterdam omstreeks 1413 door
den aanleg der Kostverlorenvaart het IJ met den Schin
kel dacht te verbinden, maakte Haarlem van zijn recht
gebruik door op die plaats een dam te leggen die den
toegang tot den Schinkel en het verderop gelegen Haar
lemmermeer afsloot. Hierdoor waren de schepen naar
Leiden en Gouda genoodzaakt, als voorheen, hun weg
over het IJ te nemen, opdat Spaarndam zijn tolgeld
binnenkreeg en Haarlem het binnenvaartvertier be
hield. De overtoom, die Amsterdam op een onbewaakt
oogenblik (1432) in dezen dam aanlegde, mocht ten
gevolge eener minnelijke schikking blijven bestaan,
doch gaf voortdurend aanleiding tot geschillen wan
neer het dien voor grootere schepen bruikbaar wilde
maken en Haarlem door paalwerk den toegang ver
nauwde. Eerst in 1808 kwam in dezen toestand ver
betering door den bouw der schutsluis, die onlangs
meer naar buiten, naar het begin van de Nieuwe Meer,
is verplaatst.
Een dergelijk geval deed zich in de 15e eeuw voor bij
46