45 gende op. Evenals de wijde van de enge wateren ver schilden, deden het de schepen die daarop thuis be hoorden. De groote verscheidenheid, die reeds voor 1600 bestond, hing samen met hun bestemming en met de gesteldheid der wateren die zij bevoeren; bovendien liepen schepen van een soort vaak uiteen naar geweste lijke of plaatselijke bouwwijze, waardoor zij zich op deze of gene wijze karakteriseerden. De binnenvaart om vatte het grootste gedeelte van het land, daar de belang rijkste plaatsen bijna alle aan groot vaarwater gelegen waren. Op de Zuiderzee waren het lichters en veersche pen tusschen de voornaamste havenplaatsen; evenzoo was het op de Zuid-Hollandsche wateren en in Zeeland. Daar tierde de zeilvaart, door niets belemmerd en zich ten volle ontplooiend. Op meer bescheiden schaal ging het toe op ruime binnenwateren als de Zaan en de Vecht, waar uit den aard der zaak de schepen kleiner en lichter waren. De schepen zijn daarom in drie groepen in te deelen; de groote die uitsluitend de wijde wateren bevoeren, de schepen van middelbare grootte die op de ruime binnenwateren thuisbehoorden en de kleine wel ker bedrijf op de enge en dikwijls moeilijk toeganke lijke lag. De rivierschepen vormden een groep op zich zelf. Deze scheiding naar de gesteldheid der waterwegen was oudtijds veel grooter dan later, om de eenvoudige reden, dat in de 17e en 18e eeuw geen kanalen bestonden die het voor groote schepen mogelijk maakten diep het land in te dringen. De eenige weg van beteekenis van dien aard was de verbinding Noord-Zuid dwars door Hol land van Spaarndam naar Gouda en meer Oostelijk de minder belangrijke die langs Vecht en Vaartschen Rijn de Zuiderzee met de Lek verbond. Wateren als de Bin- nen-Zaan, de Amstel, de Vecht en de meren waren voor schepen van middelbare grootte goed bevaarbaar, maar vele andere waren zelfs voor deze niet toegankelijk, daar zij door nauwe sluisjes voerden of onderbroken

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 56