voor: „een goet schip, kage ofte smalschip". Het eenige
uiterlijke verschil tusschen die twee schijnt in het berg
hout te liggen; de kaag heeft er een met daarboven een
breed glad boord, terwijl bij de tjalk, evenals bij het
vroegere smalschip, bovendien twee lichtere berghouten
in het boord zijn ingelaten die doorloopen in het over
hangende stuk bij het roer. Dit oploopende deel van
het boord heette het hekwerk of de statie en daarom
noemde men het schip een hektjalk of een statietjalk.
De aanwezigheid van één berghout was een teeken van
lichtere constructie. Hiermede hing samen, dat de kaag
tot de schepen behoorde die ter bescherming der smak
ken bij de ordonnantie van 1673 (zie bladz. 41) uit de
kustvaart geweerd werden; er wordt gezegd „kaagsche
pen die 's winters geen see kunnen bouwen, of sware
stormen uytstaan". Ook bij de serie van 8 schilderijtjes,
in het Waagmuseum te Amsterdam, van schepen van
het Groot en Klein Binnenlandsvaardersgilde uit het
midden der 18e eeuw is de Texelsche kaag de eenige
met één berghout en een breed boord; eensgelijks is zij
bij Le Comte in 1831 afgebeeld. Van Loon zegt daar
entegen (in 1820), dat de Zwolsche kaag of Texelsche
lichter juist een dubbele laag van zware berghouten
heeft voor beveiliging tegen het stooten wanneer zij op
de buitenreede goederen uit een zeeschip overneemt.
Dit overladen was noodig, daar een diep geladen zee
schip, met bestemming naar Amsterdam, niet over het
Pampus kon komende kaag ondervond daar geen hin
der van door haar breeden bodem en geringen diep
gang.
Eerst aan het begin van onze bespreking der tjalk
zijnde, doet het zich reeds dadelijk voor, dat wij een
van hare varianten in beschouwing moeten nemen. Dit
geeft ons aanleiding de verschillende typen van tjalken
en soortgelijke schepen in een afzonderlijk hoofdstuk te
behandelen.
Voor wij dit hoofdstuk eindigen, merken wij het vol-
44