42 middels opgekomen soorten, het waren hoekers, galjo ten en koffen. Voor de kennis van het smalschip als binnenvaarder beschikken wij over gegevens uit het laatste kwart der 17e eeuw die aantoonen, dat het verschil met een wijd- schip wel degelijk ook daarin bestond, dat het ten op zichte der lengte smaller was dan dit. Het verschil hield verband met de Goudsche stadssluis, waarvan de door- vaartwijdte, zooals thans, 4,68 m bedroeg, of 16 voet en 6 duim oude Amsterdamsche maat (28,31 cm ver deeld in 11 duimen). Witsen beschrijft een wijdschip van 70 voet lang en 20 voet wijd, en een smalschip van 60 voet lang, doch slechts 16 voet wijd, dus bij 10 voet mindere lengte, een daaraan niet evenredige beperking der breedte van 4 voet. Overeenkomstige maten vindt men bij Van Ijk (1697), die een smalschip beschrijft van 65 voet lang, zoodat dit ten opzichte der lengte nog smaller was dan het door Witsen beschrevene. Hij zegt hierbij zonder meer „wijd op de stad Gouda", daar iedereen begreep dat dit de uiterste maat beteekende die de sluis toeliet. Hij voegt hieraan toe, dat een wijd en een smalschip alleen daarin verschilden, dat het laatste de stadssluis kon passeeren, terwijl het andere buitenom moest varen. Hiermede is de veel wijdere Mallegatsluis aan de Westzijde der stad bedoeld. Haar bouw hield verband met de krijgsbedrijven in het hart van Holland (voornamelijk het beleg van Leiden), kort nadat Gouda in 1572 de eerste der zes voornaamste Hollandsche steden was die Staatsch werd, en wel om het mogelijk te maken dat groote schepen, met een vasten mast, binnen Holland konden komen. Deze in 1576 of kort daarna gebouwde sluis diende aanvanke lijk alleen om oorlogsschepen door te laten en wel om de stad niet in het voordeel te schaden, dat zij uit het oponthoud der binnenschepen trok. Voor zij voor het verkeer werd opengesteld was de Donkere sluis (die van 4,68 m) de eenige gelegenheid; zij heette zoo om-

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 51