vrachtvaart, en bij de gevechten op de Zuiderzee in het begin van den tachtig jarigen oorlog toen Amsterdam nog Spaansch was. Ook leest men van smalkoggesche- pen, zooals voorkomt in de ordonnantie van 1556 be treffende de ligplaatsen te Amsterdam. In den loop der 17e eeuw geraakte de naam karveel in onbruik, daar wijd- en smalkarveel plaats maakten voor wijd- en smalschip; in het reglement der Goudsche beurtschip pers op Walcheren van 1693 is sprake van een „be- quaem karveel ofte gekield smalschip". Smal betee- kende klein; men spreekt nu nog wel van een smalle beurs bij iemand die weinig bezit. De Noordzee noemde men de smalle zee, de binnenvaart was de smalle vaart; de smalle vloot van Prins Willem ook wel „des Prinsen smakzeilen" bestond uit gerequireerde groote binnenschepen. Het smalschip was blijkbaar minder forsch dan het wijdschip, doch niettemin geschikt voor de kustvaart daar men het herhaaldelijk aantreft bij de vaart op Rouaan, Londen en de Elbe. In 1673 be paalde echter Amsterdam ter bescherming van het gilde der Buitenlandsvaarders dat voortaan alleen smakken deze vaart mochten uitoefenen. Een smak en een wijd karveel of wijdschip kunnen niet veel van elkaar ver schild hebben, zoodat de namen waarschijnlijk wel eens door elkaar werden gebruikt; Witsen spreekt b.v. van een smakkarveel en ook merkten wij reeds op, dat in de tweede helft der 17e eeuw een smak en een boeier veel overeenkomst met elkaar hadden. Het wijdschip was feitelijk een zware tjalk, het smal schip een lichtere, die, zooals is aangetoond, beide op zee konden gaanvermoedelijk waren bij laatstgenoem de alleen de grootste daarvoor geschikt. De naam wijd schip komt nog voor in de ordonnantie van 1773 betreffende de beurtvaart van Rotterdam op Rouaan, St. Valery en de Elbe; vermoedelijk was dit een smak, daar deze destijds het eenig overgeblevene der oude typen was. De kustvaarders in de 18e eeuw waren in- 41

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 50