dat zake dat die roeder hanghet an die side", en
in hetzelfde stuk: „een scip die heeft achter ijserne
vingerlinge" en een ander „die heeft negheene". Vin
gerlingen heeten ook thans de oogen waarin het roer
hangt. Deze vermelding komt voor in het toltarief van
het privilege dat Margaretha van Vlaanderen en haai
zoon Guy in 1252 aan Duitsche kooplieden toekenden.
Het maakt deel uit van het Reglement voor de scheep
vaart en de heffing der tollen op het Zwin, dat in het
midden der 19e eeuw in het archief van Sluis werd
ontdekt; het is een in de tweede helft der 14e eeuw ge
maakt Vlaamsch afschrift, zooals het Reglement in
gebruik was bij de acht tolkantoren van het Zwin. Het
geeft een ruim inzicht in handel en scheepvaart en bevat
veel over schepen. Bij de studie van dit onderwerp voelt
men zich in gedachte op den voormaligen zeeboezem
evengoed thuis als nu op het IJ of op de Maas voor
Rotterdam, hoe daar de schepen laadden en losten, de
goederen overdeden in kleinere vaartuigen die ze door
het verlaat en den tol van Damme over de Reije naar
Brugge vervoerden, hoe zij in voorgeschreven orde naast
elkaar ten anker lagen, in reparatie waren bij de wer
ven of wel opgelegd in winterkwartier zooals Kamper
en Harderwijker schippers deden.
Wat de scheepsbenamingen betreft, kwam kogge in
ons gebied veel voor. Dat hiermede zoowel een zee
schip, een kustvaarder en een belangrijk binnenschip
werden aangeduid, blijkt uit vele gegevens. Zoo richtte
Gijsbrecht van Amstel in 1248 een schrijven aan den
Raad van Lübeck, waarin hij de vrijlating verzoekt van
een kogge uit zijn gebied, die daar in de haven in be
slag was genomen; de naam in het stuk luidt: coghe.
Dit schip was dus een zgn. ommelandsvaarder, zoo
genoemd omdat het rondom Denemarken voer. De
Rijmkroniek van Melis Stoke beschrijft den strijd tus-
schen de Hollanders en Vlamingen in 1304 op de
Gouwe bij Zierikzee; bij de vermelding van koggen zijn
29