Van de groote schepen waren dit de lange Rijn-aken en
de groote Overijselsche pramen, van de kleine waren
het die van gewestelijke of plaatselijke bouwwijze,
waarvan de karakteristieke bijzonderheden niet belang
rijk genoeg waren om het type in stand te houden.
Naast schepen met navolging van het oude model legde
men zich toe op nieuwe ontwerpen, die zich kenmerkten
door een grootere lengte, strakkere lijnen en een wijzi
ging van het voor- en achterschip. De boeg, bij tjalken
steeds vol en rond met een buitenwaarts gebogen ste
ven, werd scherp gemaakt, hol in plaats van bol en met
den steven binnenwaarts gebogen, terwijl het achter
schip overhangend werd, evenals bij een stoomboot.
Het was de klippervorm die bij de groote vaart reeds
veel eerder was ingevoerd, uit welken tijd wij de be
roemde snelzeilende theeklippers kennen die onderling
wedstrijden hielden om in den kortst mogelijken tijd de
thee van China naar Londen te brengen. Intusschen was
ook het tuig gemoderniseerd. Lieren vervingen het
dwars over het voorschip liggende ankerspil en maak
ten het hijschen der zeilen gemakkelijker. Het touwwerk
werd door staaldraad vervangen, niet alleen bij het
staande want, maar ook volkomen of voor het grootste
gedeelte bij het loopende; voor de houten blokken kwa
men ijzeren in de plaats.
In statistieken uit het begin dezer eeuw is vermoedelijk
de verhouding na te gaan tusschen de gezamenlijke ton-
nenmaat der vrachtbooten en die der voornaamste zeil
schepen. De toestand had zich gestabiliseerd daar zij elk
hun terrein hadden afgebakend. Naar den maatstaf der
binnenvaart waren de stoombooten van groote en mid
delbare afmeting. Zij voeren in vasten lijndienst, terwijl
de zeilschepen overal heen voeren waar zij vracht kon
den krijgen; men denke aan het vervoer van beetwor
telen gedurende de suikercampagne. Ook handhaafden
zich de kleine zeiltypen, als marktschuiten, voorts sche
pen die zand, grind en bouwmaterialen vervoerden,
16
I