grove trekken een beeld te geven van den toestand toen
het einde der 19e eeuw naderde. Menigeen zal zich de
groote verscheidenheid der vele typen herinneren, de
tjalken, pramen, aken en zoovele andere, de witte en
bruine zeilen op de wijde wateren, het overwinteren in
de stadsgrachten, de lucht van teer wanneer de schepen
tegen het voorjaar in orde werden gemaakt.
Het tweede gedeelte van onze indeel ing omvat den
overgang van het oude naar het nieuwe, dat zich ken
merkte door het toenemend gebruik van ijzer en staal
en uitbreiding der mechanische beweegkracht. De on
dervinding van ijzer was zoo gunstig, dat steeds meer
schepen daarvan gebouwd werden. De toepassing be
paalde zich niet alleen tot de groote vaartuigen, maar
vond ook ingang bij de kleinere typen en zoo voort
gaande bij schepen van allerlei soort. De nieuwe wijze
van constructie won voortdurend veld daar bij de ver
vanging van afgedankte schepen de nieuwe van ijzer
werden gemaakt. Zoolang een groot aantal houten vaar
tuigen in de vaart was, die nog verscheidene jaren mee
konden, viel dit niet sterk op, doch weldra werd het
duidelijker merkbaar. Een verschijning uit dien over
gangstijd waren houten schepen waarvan de huid ver
nieuwd moest worden, doch in plaats waarvan, als lap
middel, de ondeugdelijke beplanking met plaatijzer be
kleed werd. Al werden van zekere soorten nog wel
houten schepen gebouwd, hetgeen ook thans nog voor
komt, b.v. bij pleiziervaartuigen, zoo was het toch met
den houten scheepsbouw afgeloopen. Het was jammer
van dit mooie vak dat ons in de 17e eeuw van Euro-
peesche vermaardheid deed zijn. Na een bestaan van
eeuwen, doorgaans overgegaan van vader op zoon, zon
der dat vak-onderwijs daarvoor noodig was, veranderde
het binnen enkele jaren in een modern bedrijf, daartoe
genoodzaakt omdat het met zijn tijd moest medegaan.
Men hield zich echter zooveel mogelijk aan de oude
modellen, doch niettemin verdwenen er verscheidene.
15