achterin; een schrijver uit dien tijd getuigt van die tus- schen Amsterdam en de Lemmer, dat zij in een „deftige orde" onderhouden werden. Op de binnenwateren ver schenen de stoombooten pas later, zoodat de zeilvaart en de jaagschuiten in hun bedrijf daar voorloopig wel bedreigd, maar nog niet geschaad werden; doch ook dit zou niet uitblijven. Inmiddels waren de spoorwegen verschenen, maar ook toen deze nieuwe mededinger een belangrijk deel van het goederenvervoer en personen verkeer tot zich getrokken had, bleef er voor de zeil vaart nog voldoende over. Evenals thans had het bin nenschip het voordeel van een groot laadvermogen en van op plaatsen te kunnen doordringen waar geen boot en spoorwegwagon konden komen. In het personenver keer waren het trouwens meer de diligences dan de schepen die moesten wijken. Jaagschuiten, voor passa giers en goederen, bleven nog geruimen tijd in dienst tusschen plaatsen die niet aan het spoor lagen en die geen of weinig stoombootverkeer hadden. Toen de stoombooten reeds lang niet meer van hout werden gebouwd en sedert 1860 op eenige werven bij zeilschepen voor de groote vaart het spantwerk van ijzer werd gemaakt, kon het niet uitblijven dat men dit materiaal ook bij de zeilschepen der binnenvaart ging toepassen. Het eerst deed men dit bij tjalken, doch zon der dat het hun gedaante beïnvloedde; in het uiterlijk was het alleen het geschilderde ijzer dat anders uitzag dan het geteerde hout. Er werden echter geen tjalken met hekwerk meer gemaakthieronder verstaat men het oploopend boord naar het roer toe. Menschen met ver- zienden blik en vervuld van groote verwachtingen van deze nieuwe wijze van constructie, hebben er wellicht toen reeds het einde van den houten bouw in gezien. Het was het begin dat ook bij de binnenvaart onze hooggeroemde eeuwenoude scheepsbouw in nieuwe ba nen werd geleid. In het bovenstaande overzicht hebben wij gepoogd in 14

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 17