In de nadagen der hektjalken, toen de decoratieve hak
keborden reeds lang in onbruik waren, was er alleen
nog maar een bordje van denzelfden vorm, dat niet
veel meer dan een plank was met den naam van den
schipper er op.
De roerkop en het hakkebord waren de voornaamste
deel en van het ornament der hektjalk en veel meer was
er niet. Op het ankerspil plaatste men wel eens twee
grappige hoofdjes; met hun onderkant pasten zij in de
gaten die voor de windboomen dienden, waarmede het
spil gedraaid werd. Verder was er snijwerk aan de om
lijsting der raampjes achteruit en aan het balkje dat
boven aan den steven het dwarsverband van het hek
werk vormt. Daar een houten schip geteerd was, be
paalde zich het schilderwerk tot de roef die groen of
blauw was met witte banden, terwijl het uiteinde van
het hekwerk weieens met een dolfijn of hoorn van over
vloed versierd was.
Bij schepen met een strijkenden mast stond tegen den
mastkoker vaak een langwerpig houten bord met de
een of andere voorstelling er in gesneden. Een fraai
exemplaar met in het middenvak de Gerechtigheid ver
toont afb. 17.
Schepen, waarbij de helmstok over het vlakke bord
draaide, hadden al naar hun soort meer variatie in de
roerversiering dan de hektjalk waar alleen een kop in
hellenden stand op paste. Op een smal roer behoorde
een klein manshoofd, meestal gedekt met den gevleu-
gelden Mercuriushoed, wat aan een symbool van den
handel doet denken. Een ander en veel merkwaardiger
hoofddeksel bestond in het bovengedeelte van een hon-
dekop, die aan den achterkant tot boven den nek reikte
en waarvan de neus een stukje naar voren uitstak. Een
dusdanig getooid manshoofd kwam niet alleen bij het
roer voor, maar ook kennen wij het als onderdeel der
galjoenversiering (dus voor aan het schip) bij het mo
del van een oorlogsschip van omstreeks 1700 in het
100