eer ophield. De groote jachten, in dienst bij de Stad
houders, bij de Colleges van den Staat en der Admi
raliteit, en bij de Oost- en West-Indische Compagnie,
waren feitelijk gebruikskunstvoorwerpen van groote af
meting. Hun weelderig en van kunstzin getuigend or
nament, veelal ontleend aan motieven uit het rijk der
zeegoden, tezamen met de beschildering en het verguld
sel, gaven een effect dat bewaard is gebleven in menig
meesterwerk onzer marineschilders. Niet alle schepen
waren weelderig versierd, vele heelemaal niet, het ging
naar hun stand en maatschappelijke positie evenals bij
de kleeding der menschen. Zoo was een gewone koop
vaarder naar de Oost- of Middellandsche zee slechts
op sobere wijze versierd en evenmin als het ornament
van een karos bij een boerenwagen paste, kon men het
ornament van een jacht /ij een binnenvaarder toepas
sen. Maar evenals de boer zijn wagen versierde en de
volkskunst hem daarbij te hulp kwam, zoo vond ook
de binnenschipper een middel om het uiterlijk van zijn
schip naar zijn smaak te verfraaien.
Versiering bij binnenschepen kwam in den loop van de
tweede helft der 17e eeuw steeds meer in zwang, het
geen begrijpelijk is, daar in een tijd waarin schoon
heidszin algemeen was en allerminst bij den scheeps
bouw ontbrak, ook de binnenschippers zich niet onbe
tuigd lieten. Alle vaartuigen leenden er zich echter niet
toe, daar bij menige de schoonheid reeds in hun zuive
ren ronden vorm en de sierlijke lijn lag, terwijl andere
daarentegen te eenvoudig van maaksel waren.
Het schip met de meeste versiering was de hektjalk
destijds nog overwegend wijd en smal schip gehee-
ten bij welke het naar achteren oploopende boord en
het hooge roer een uitgezochte plaats daarvoor boden.
In tegenstelling met zeeschepen en jachten was het or
nament niet vast aan den romp, doch bestond uit stuk
ken die konden worden afgenomen. Hieraan danken
wij dat een aantal in geheel gaven toestand bewaard
97
Binnenschepen 7