daarvan te hebben. Aanvankelijk hadden zij geen roef,
daar het verblijf voor de passagiers over de geheele
lengte van het ruim uit een tent met een houten dek
bestond met zeildoek aan de zijkanten. Later werd in
het achterste deel daarvan een roef afgeschoten voor
wie een hooger tarief betalen wilde en waarin plaatsen
besproken konden wordenbij mooi weer bood ook de
stuurkuip een aangename zitplaats. De aanleg van
trekvaarten in den loop der 17e eeuw en de verbeterde
inrichting der schuiten maakten het reizen geriefelijker
dan het voorheen was. Deze aanleg, alsmede de zeer
uitvoerige reglementen en ordonnantiën, staan beschre
ven in de handvesten van Amsterdam, Haarlem en
andere belangrijke plaatsen die bij de trekveren be
trokken waren. Voor het ongehinderd passeeren in
tegenovergestelde richting was voorgeschreven dat in
de eene richting met een korten en in de andere met
een langen trekmast gevaren werd, opdat de eerste on
der de jaaglijn van den tegenligger door kon. In de
binnenbocht stonden geleidepalen langs het jaagpad
om te verhinderen dat de lijn over den oever kwam te
liggen en de schuit daar naar toe getrokken werdvoor
het schavielen waren de palen aan den buitenkant van
een lange verticale houten rol voorzien. Misschien de
laatste overgebleven exemplaren stonden eenige jaren
geleden nog aan de Vecht bij Nieuwersluis, maar thans
zijn zij daar niet meer. Welgestelde Amsterdammers,
die een lusthof aan Amstel of Vecht bezaten, hielden
er hun eigen trek jacht op na. Het waren kielschepen,
mooi rond in den boeg met een gebogen steven, van
achteren plat met een overhangend hekwerk, waardoor
zij geheel afweken van de lange smalle platboomde
trekschuit met zijn puntig voorschip en rechten vallen
den steven. De roef was in het midden en evenals het
hekwerk met verguld snijwerk versierd. Meestal waren
zij ingericht voor een klein zeiltuig en somtijds hadden
zij ook zwaarden; bovendien konden zij geroeid wor-
94