deur twee, soms wel eens drie, vensters aange
bracht. Aan weerskanten van de gang lagen twee
kamers; later werd dikwijls nog een vijfde vertrek
in het midden achter de gang uitgebouwd. Een
onderhuis bevatte keukens en dienstvertrekken.
Langs een hooge stoep, steeds smal, om zoo min mo
gelijk ruimte van de straat af te nemen, bereikte
men de voordeur. Op deze wijze was het bovendien
niet mogelijk, dat voorbijgangers onbescheiden
blikken in de woonkamers wierpen. Het breede
stadshuis werd niet meer gesierd door een smallen
hooge trap- of halsgevel, maar door een zwaar dwars-
dak met monumentale schoorsteenen, dat zich boven
een forsche gootlijst verhief. Dit breede stadshuis
is het geliefde woningtype geworden van onze voor
vaderen in de gouden eeuw. Het is ook de gewone
vorm geworden van de buitenhuizen uit deze perio
de. De Amsterdamsche patriciërs hebben hun stads
woningen vrijwel ongewijzigd naar het platteland
overgebracht. Door zijn ruimen opzet was het voor
dit nieuwe doel uitermate geschikt. Op den duur
werden de stadshuizen-buiten wat lager dan in de
steden. De hooge stoepen slonken in tot een of twee
treedjes. Daar de openbare weg niet direct langs
het huis liep waren zij overbodig. Het stadshuis
buiten heeft zijn herkomst nooit verloochend. In
de stad, waar de huizen in straatverband tegen
elkaar waren gelegen, kwamen b.v. geen zijgevels
voor. De weerslag hiervan was, dat de op het platte
land vrijstaand opgetrokken huizen ook steeds
39