vervangen door andere, die groo ter waren en meer op uiterlijken pronk en representatie gericht. Beter dan het hofstede-type paste bij de Am- sterdamsche patriciërs in de Vechtstreek een wö- ningvorm die ik zou willen noemen het „stadshuis buiten". Naarmate de bevolking in de steden toenam, vooral op het einde der middeleeuwen, waren de woonhuizen binnen de muren wegens de beperkte ruimte steeds meer in de hoogte opgetrokken op smalle, diepe perceelen. Het stadshuis van dezen tijd bestond gewoonlijk uit verschillende, achter elkaar gelegen vertrekken, verbonden door een gang en afgewisseld door binnenplaatsen, noodig om aan de kamers licht te geven. In de 17de eeuw kwam hierin verandering. Ten gevolge van den bevolkingsaanwas, alsook van den steeds toene- menden rijkdom, gingen verschillende steden over tot uitbreiding, in de eerste plaats Amsterdam. Na zoo'n stadsuitbreiding was er voor de architec ten handen vol werk om de nieuwe perceelen met huizen te vullen. Hier hadden zij de ruimte, het was, althans voorloopig, niet noodig om de zui nigheid van het voorgeslacht te betrachten. Er was plaats en er was geld in overvloed. Zoo kon het breede stadshuis ontstaan. Dit was niet anders dan een verdubbeling van het smalle type. Het laatstgenoemde had gewoonlijk de breedte gehad van twee ramen en een voordeur. Thans werden niet aan één, doch aan beide zijden van de voor- 38

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 42