te vragen. Toen enkele afgevaardigden hem echter dit
geld te leen vroegen, weigerde hij beslist op een dergelijk
voorstel in te gaande afgevaardigden deelden hem toen
mee, „dat sij om te voorkomen de gehele ruïne van der
Stad en het verderf so wel van de Geestelijke als werelt-
lijke personen, gedrongen en genoodsaekt waren, hoe wel
jegens haren dank*), ook jegens sijnen dank, deselve
somme van hem te moeten lenen." De aartsbisschop was
zeer verstoord, protesteerde en dreigde zijn beklag in te
dienen bij „den Paus, den Gonink van Spangien en de
Catholijke Potentaten en Princen van geheel Christen
rijk." Intusschen forceerde een slotenmaker de geldkist,
stadsdienaren telden meer dan 40.000 gulden uit en de
afgevaardigden lieten dit geld wegvoeren, terwijl zij den
aartsbisschop een bewijs van deze gedwongen leening
overgaven. Daar het beleg van Vredenburg groote som
men geld kostte, nam de stad enkele maanden later ook
het zilverwerk van den aartsbisschop, ter waarde van
20.000 gulden in beslag. Maar al te duidelijk ervoer deze
hoe zijn macht en invloed in de stad was afgenomende
Calvinisten traden steeds meer op den voorgrond en de
aartsbisschop beleefde nog, dat zelfs de Domkerk voor de
uitoefening van den Roomsch-Katholieken godsdienst ge
sloten werd. In 1580 werd hij in een van de zalen van
zijn paleis dood aangetroffen; daar de uitoefening van
den Katholieken godsdienst verboden was, kon natuur
lijk geen opvolger meer gekozen worden en het paleis
kwam leeg te staan.
Een tijd lang diende het Bisschopshof tot woning voor
den stadhouder van Utrecht, totdat de Utrechtsche Staten
het in 1618 inrichtten tot een verblijf voor den militairen
gouverneur van de provincie. De oude poortingang in de
Servetstraat werd nu in 1624 door een nieuwe poort
vervangen, die nog altijd aanwezig is; het wapen van de
provincie met eronder het jaartal 1624 bewaren hier de
herinnering aan den tijd, dat het Bisschopshof de resi
dentie was van den gouverneur.
jegens haren danktegen hun wil.
8l
6