Friezen leverde geen gunstige resultaten opmisschien
waren de Friezen van hen afkeerig, omdat ze Franken en
dus hun nationale vijanden waren. Weldra gaf Dagobert
alle verdere zendingspogingen op en hij schonk den Fran-
kischen burcht aan den Keulschen bisschop, opdat deze
zijn taak, de kerstening van het Friesche gebied, zou over
nemen. De Keulsche bisschop zette het werk van den
Frankischen Koning echter niet voort en later zei Boni-
fatius van hem„Hij heeft niet gepredikt, hij heeft de
Friezen niet tot het Christelijk geloof gebracht, doch
heidens is het volk der Friezen gebleven."
Weer gingen de Friezen tot den aanval over; Utrecht
werd weer door hen bezet en de Thomaskapel werd ver
woest. Terwijl de opvolgers van Clovis steeds slapper
optraden, namen de Karolingische hofmeiers de teugels
van het bewind in handen en zij zetten de vroegere
politiek van de krachtige Frankische vorsten voort. De
Karolingische hofmeier Pippijn de Middelste versloeg in
689 den Frieschen Koning Radbod bij Dorestad (bij het
tegenwoordige Wijk bij Duurstede) en heroverde weldra
Utrecht. Daar de Frankische zendelingen bij hun zen
dingswerk onder de Friezen niet veelresultaat gehad
hadden, aanvaardde hij gaarne de medewerking van den
Angelsaksischen zendeling Willibrord, die in 690 uit Enge
land te Utrecht was aangekomen en die zich in 695 door
den paus liet wijden tot aartsbisschop der Friezen, om
het door Pippijn heroverde gebied te kerstenen.
Nog eenmaal maakte Radbod gebruik van de verwar
ring, die in het Frankische rijk ontstond na den dood van
Pippijnweer veroverden de Friezen Utrecht, maar Karei
Martel, de zoon van Pippijn, dreef hen terug en versloeg
hen nu zelfs in het hooge Noorden bij de Middelzee.
Utrecht was, en nu voor goed, op de Friezen heroverd
het Frankische rijk strekte zich uit over een groot deel
van ons land.
Willibrord herstelde de verwoeste St. Thomaskapel, die
voortaan de Heilige Kruiskapel genoemd werd. Op het
zuidelijke deel van het tegenwoordige Domplein bouwde
hij een kerk en een klooster gewijd aan Christus Salvator
9