DE GESCHIEDENIS VAN UTRECHT Toen de Romeinen den Rijn tot rijksgrens maakten, werden langs deze rivier vaste legerkampen aangelegd, om deze nieuwe grens tegen de aanvallen van de vijande lijke Germaansche stammen te verdedigen. Een van deze legerplaatsen, die omstreeks 50 n. C. werd aangelegd, strekte zich uit over het tegenwoordige Domplein, de plaats, waar de Domkerk staat er bij gerekend. Zij werd ten noorden en oosten begrensd door den Rijn, waarvan de voornaamste tak destijds gevormd werd door den huidigen Krommen en Leidschen Rijn. In het centrum van de stad geven de straten Achter St. Pieter en Oud kerkhof (volgens anderen de Kromme Nieuwe Gracht en de Minrebroederstraat) de richting aan van dien vroege- ren Rijnloop. Evenals zoovele legerplaatsen in onze lage landen ging ook dit kamp met haar houten gebouwen in vlammen op bij den grooten Batavenopstand onder leiding van Julius Civilis in 69 n. C. Vliegenpoppen, die men bij de opgravingen in deze oudste legerplaats gevonden heeft, maken het waarschijnlijk, dat het kamp in het voorjaar verwoest is. Na de onderdrukking van dezen opstand bouwden de Romeinsche legioenen op dezelfde plaats een nieuw leger kamp, evenals het vorige slechts van hout, vlechtwerk en aarde opgetrokken. In het midden van de 2 e eeuw be gonnen de vijandelijke Germaansche stammen druk uit te oefenen op de Rijn- en Donaugrensde grenzen van het rijk moesten versterkt worden en ook het legerkamp te Utrecht werd nu vervangen door een iets grootere, steenen vesting. Het garnizoen richtte zich hier behagelijk in; volgens het Romeinsche systeem van centrale ver warming werden de voornaamste vertrekken niet met 7

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 5