stadsregeering aan de bewoners van het Oudkerkhof en
de Vuilsteeg bevel „ghene wamme te ontdoen nochte
scoen te maken, nochte ghene calveren nochte dermen
daer te zieden ende dat zij 't doen zullen buten
weghens."
In 1433 werd het gild van de Vleeschhouwers wegens
de oproerige houding van haar leden ontbonden; de
vleeschhouwers mochten geen lid meer van den raad zijn
en zij moesten hun vleeschhuis verlaten. In plaats van
hun oude vleeschhuis, dat zoo mooi in het centrum van
de stad gelegen was, kregen zij een klein vleeschhuis in
het boveneinde van de stad aan de Lange Nieuwsteeg bij
de Catharijnestraat en een groot vleeschhuis in het be
nedeneinde van de stad aan de Voorstraat bij de Neude.
Om te voorkomen, dat de vleeschhouwers door staking de
voedselvoorziening in de war zouden brengen, gelastte de
raad„en geen vleishouwer en sel hieromme sijn vleys-
slaen laeten."
De raad waakte ervoor, dat de Voorstraat niet te zeer
door het Vleeschhuis verontreinigd werd en in 1465 ver
ordende zij, dat door goten voorkomen moest worden,
dat het bloed van de geslachte beesten over straat zou
stroomen. De Raad zorgde, dat het vleesch in de hallen
niet verontreinigd werd en in de tweede helft van de
18e eeuw verbood zij aan smeden om zich binnen 25 roe
den bij de Vleeschhallen te vestigen, daar volgens het
oordeel der vleeschhouwers „de damp van eene Smede-
rije en de fijne stof of zintels, die dezelve met zich voert,
voor zeker tot nadeel voor 't versch geslachte vleesch in
de hallen strekkende zijn."
De kleine en de groote vleeschhal zijn geheel ver
bouwd de groote vleeschhal in de Voorstraat herinnert
door zijn vensters met de ramskoppen nog het meeste aan
zijn oude bestemming.
92