was voor de danig gehavende zeewering ruïneus.
Men besloot geen pogingen meer te ondernemen
om den polder te beverschen. Het duurde meer
dan tachtig jaar voor er weer in die richting ge
werkt werd. De gemeente Goes kocht de schorren
en slikken ten bate van de gemeente en moest al
direct een lang proces beginnen over de wettige
of vermeende rechten van oude machthebbers.
Het duurde tot 1616 voor de stadsregeering oc
trooi kreeg om den polder opnieuw te bedijken.
In hetzelfde jaar werd nog door den Prins van
Oranje, in zijn kwaliteit van Eerste Edele van
Zeeland, tegen dit octrooi geprotesteerd. De ju
risprudentie was klaarblijkelijk door confiscaties
en oorlogsomstandigheden wat in de war, want
toen met de reeks vonnissen, appèls en resolutiën
ook de declaraties van de rechtsgeleerde heeren
hun vollen wasdom hadden bereikt, konden Bur-
gemeesteren van de gemeente Goes, na het betalen
van 32000 gulden schadeloosstelling en het aan
vaarden van enkele servituten op de te bedijken
gronden zich namens die stad als de eigenaars
uitgeven van een verzameling geulen, kreken en
modder tegen den Zuidwesthoek van Zuid-Beve
land. Het gevraagde octrooi werd verleend en het
werk werd onmiddellijk begonnen. Toen was het
1616 en in den nieuwen polder werd de technicus
baas, die met potlood en lineaal de wegen uitzette
en de kavels afpaste in zuiver rechthoekige stuk
ken (afb. 15). De Heeren van Ter Goes, volgens
de oude zeeuwsche volkspoëzie „zoo zacht als
71