elkaar te zoeken, zal zich verwonderen over het feit dat de Zeeuwen nog tijd gevonden hebben om iets anders te doen dan dijken maken of de ge volgen van rampen herstellen. De oude kroni- keurs schilderen ons aangrijpend de onheilen die land en volk zijn overkomen in de tijden, toen de dijken minder bevestigd en de waterloopen meer onbedwongen waren dan nu. Haast elke vloed scheen tot een ramp te worden en iedere storm had gevolgen die niet te herstellen leken. Het was niet altijd gebrek aan middelen om rampen te voorkomen, maar veel gemakzucht en bureaucra tische oneenigheid. Gemakzucht, die omstreeks 1530 werd geboekstaafd als: „de bouveriën, on- gerechticheden, fortsen, geweiden ende schelme- riën van het dijkwerkersvolk waren van het ergste soort; ze kwamen meer op het werk om de bier- can ende joncker meuselaer te bestormen, dan om de dijk te maken". Bureaucratie, die in hetzelfde geschrift tot uiting komt in het verwijt dat de dijk graven en ingelanden inplaats van in vetleeren laarzen gestoken „soo verre sy gespleten waren", bij storm en ontij „de muylen, de nachttabbaerten ende welgebonte rocken" niet konden afleggen. Het is zeker vermakelijke lectuur voor ons, die zoo moeilijk een beeld kunnen krijgen van de moeite en zorgen om het lijfsbehoud achter de wankele dijken. Dat het noodig geweest zal zijn af en toe duidelijke taal te spreken blijkt uit het register van de stad Reimerswaal, dat verhaalt: „Op ten tweeden dach van Novembris 1532 zoo 35

Periodieken van Erfgoed Vereniging Heemschut

Heemschutserie - Boekje 1941-1954 | 1944 | | pagina 40