HOOFDSTUK II
DE KERK IN HET MIDDEN
Zelfs met een levendige fantasie is er niet veel
van te maken", is de ietwat spijtige conclusie van
van Empel en Pieters, als ze de pogingen nagaan,
die in den loop der eeuwen zijn ondernomen om
een beeld te ontwerpen van de bewoning van Zee
land omstreeks het jaar duizend. Deze uitnemende
kenners van het bronnenmateriaal der zeeuwsche
historie durven niet verder te gaan dan vast te
stellen dat het land omstreeks dezen tijd geheel
bewoond moet zijn geweest. Anderen zijn voor de
verleiding bezweken en hebben ons verhalen op-
gedischt, die al naar gelang van hun verbeeldings
kracht, een teveel aan onbetrouwbare conclusies,
een te weinig aan documentatiemateriaal, edoch,
een onschatbare hoeveelheid spitsvondigheden
hebben opgeleverd. Natuurlijk draait alles daar
bij om de aardkluiten, die Reygersbergh „hillen
ofte berchskens" noemt en die we den laatsten tijd
met den naam vluchtbergen aanduiden. Dat hier
mee nog niet alles over den waren aard van deze
heuvels gezegd is, valt op te maken uit den res
pectabelen catalogus, die van de verschillende
publicaties over dit onderwerp zou zijn samen te
stellen.
Men moet de structuur van dit land eenigszins
kennen om het belang van die aardgezwellen in
14