baar zouden zijn, als zij goed zichtbaar waren, (zie Afb. 30)
Ook de geleidelijke ontwikkeling van voorslag tot vol-
ledigen beiaard is één der oorzaken, die tot den bestaan-
den toestand der oude beiaarden medewerkte. Het primi
tieve geklingel van een voorslag stelt niet dezelfde eisehen
aan toren en rangschikking der klokken als een beiaard,
wiens kunstzinnige bespeling bevrediging, ja zelfs de diep
ste ontroering vermag te geven.
Een beiaard mag grooter of kleiner zijn, de klokken mogen
meer of minder met elkander harmonieeren, aan één alge-
meenen eisch moet hij zeker voldoen: al zijn klokken
moeten naar alle windstreken goed klinken, hetgeen nog
niet wil zeggen, dat zij een maximum van geluid moeten
voortbrengen. Bovendien moeten de tonen der klokken tot
op zekere hoogte samensmelten, alvorens zij het luchtruim
intreden. Aan deze twee elementaire eisehen voldoen vele
van onze beiaardtorens niet, doordat de ruimte, waarin de
klokken zich bevinden, veel te klein is om de klokken naar
den eisch op te hangen en geen zoogenaamde klokkekamer
vormt.
Zelfs in torens, waar voldoende ruimte is om de klokken
binnen in den toren op te hangen, zooals o.a. te Amers
foort, Delft en Brielle, zijn zij aan één zijde van den toren
aan den buitenkant aangebracht. In den Brielschen toren,
een geweldige kolos van baksteen, die een prachtige klok
kekamer bezit, was blijkbaar zelfs geen plaats voor den
beiaardier. Het klavier staat in een hokje, dat van buiten
tegen den toren is aangebracht op het kozijn van het ven
ster, waarin de klokken hangen, waardoor het mechanisme
en de beiaardier zeer te lijden hebben van de wisselvallig
heden van ons klimaat.
Er zijn drie factoren, die medewerken om een goeden bei
aardtoren te verkrijgen:
1°. de hoogte, waarop de klokken hangen,
2°. de vorm en afmetingen der klokkekamer en de verhou-
ding der vensters tot de gesloten gedeelten,
3°. de rangschikking der klokken.
79