BEIAARDEN
De beiaard, het klokkenspel of carillon is niet ineens
in zijn geheel uitgevonden, doch door een reeks uitvindin
gen en verbeteringen langzamerhand ontstaan.
48
HOOFDSTUK V
DE ONTWIKKELINGSGESCHIEDENIS
Het woord beiaard, dat stamt uit den tijd, dat het instru
ment nog zeer primitief was, is afgeleid van het Oud-
Nederlandsche „baren, beren" (klankgeven), waaruit
„beyaerden" en „beyeren" ontstonden.
Het woord carillon vindt zijn oorsprong in het Oud-
Fransche „quadrillonner", dat gebruikt werd voor het
beurtelings aanslaan van vier klokken (later: carillonner).
Nu nog noemt men een stel van twee of drie luidklokken
in Frankrijk „le carillon".
Daar de naam „beyerman" reeds gebruikt werd voor den
geen, dien wij klokkenluider noemen, kan men niet uit
oude stadsarchieven vaststellen, dat een zekere stad in 't
bezit van een klokkenspel was, als in de stadsrekeningen
een post voor den beyerman voorkomt, (bijv. die van
Mechelen in 't jaar 1430/31 vermelden, dat de kosters van
alle parochiekerken der stad een belooning ontvingen
„omme dat si beyaerden" ter gelegenheid van een vorste
lijke geboorte; van deze zes kerken bezat echter toen geen
enkele een beiaard en vier hebben er zelfs nooit een ge
had). Om aan te toonen, hoe lang zich dit beyeren heeft
gehandhaafd en ons in te denken, welken indruk dit op
onze muzikaal verwende ooren zou maken, is het aardig
te vermelden, wat J. P. A. Fischer, klokkenist te Utrecht,
reeds in zijn „Verhandeling van de klokken en het Klokke-
spel" (blz. 7) in 1738 hiervan zei:
„Hierbij komt my te binnen 't klokken Musiek, dat ik voor
„eenige jaeren binnen Aaken gehoord heb; de gewaende
„klokkenist gebruykte 4 klokken :volgens de gewoonlyke