en technische mogelijkheden en beperkingen van het instru
ment hield men zich bij algemeenheden, of men deed of
men er alles van wist en be- of veroordeelde het spel.
Gelukkig is in den loop der jaren hierin veel verbetering
gekomen door bezoeken der critici aan den toren, gesprek
ken met vooraanstaande beiaardiers en kennisneming der
litteratuur. Tenslotte moge hier een korte beschouwing over
de beiaardmuziek en de taak van den beiaard volgen.
Door zijn zeer bizondere, van alle andere muziekinstru
menten afwijkende eigenschappen heeft de beiaard ook zijn
eigen muziek. In de eerste plaats is hij door zijn geweldig
klankvolume het instrument voor de openlucht bij uitne
mendheid. Zijn klokken, vooral de bassen, blijven na den
aanslag geruimen tijd doorklinken, zoodat daarvan een
omzichtig gebruik gemaakt moet worden. Is hij vóór 1800
gegoten, dan is zijn stemming ongetemperd, hetgeen den
bespeler beperking in het moduleeren oplegt, waarmede
terdege rekening moet gehouden worden. Ook de speel-
techniek legt zekere beperkingen op. Bij voorkeur wordt in
toonaarden met weinig voorteekens gespeeld, omdat dub-
belgrepen van lange en korte toetsen bezwaarlijk zijn uit
te voeren.
Tenslotte wordt het klankeffect sterk beïnvloed door de
gesteldheid der atmosfeer. De klank der klokken op een
zonnigen herfstmorgen verschilt hemelsbreed met dien op
een zwoelen zomeravond, terwijl ze op een winterochtend
bij helder vriesweer heel anders klinken dan bij een dicht-
bewolkte lucht met regenbuien. Zoowel de trillende klok-
wanden als de voortplanting van het geluid ondergaan den
invloed van de gesteldheid der lucht.
M. A. Brandts Buys schreef in het eerste nummer van
„Onze Torenmuziek", nadat hij een beiaardconcert van
Jef Denijn te Mechelen hoorde: „De beiaard is een muziek
instrument van zeer eigenaardige en bizondere beteekenis,
dat geroepen is een groote rol te spelen als primitief
maar daarom niet minderwaardig middel tot opwekking
van de muzikale belangstelling van het volk dat is: de
in de eerste plaats voor primitieve-uitingen-gevoelige
menschheid".
138